ECLI:NL:RVS:2007:BA1116

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700930/1 en 200700930/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving van openingstijden door het college van burgemeester en wethouders van Breda

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 maart 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda. Het college had op 4 augustus 2005 de appellant gelast om de openingstijden van zijn pand te beperken tot van 09.00 tot 23.00 uur, op straffe van een dwangsom. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 8 november 2006 ongegrond. De voorzieningenrechter van de rechtbank Breda bevestigde op 9 januari 2007 deze beslissing, waarop de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 1 maart 2007, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.A. Huijgen, en het college werd vertegenwoordigd door drs. C.T.M. van Slingerland. De Raad oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen. De Raad concludeerde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat de openingstijden die in de vrijstelling waren vermeld, deel uitmaakten van de verleende vrijstelling. De Raad bevestigde dat de appellant de openingstijden niet had aangevochten en dat de voorzieningenrechter van de geldigheid van het besluit moest uitgaan.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200700930/1 en 200700930/2.
Datum uitspraak: 14 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/5782 en 06/5783 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 9 januari 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) appellant op straffe van een dwangsom gelast de openingstijden van het pand aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) te beperken tot van 09.00 tot 23.00 uur.
Bij besluit van 8 november 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Voorts heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2007, waar appellant, bijgestaan door mr. J.A. Huijgen, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door drs. C.T.M. van Slingerland, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij] als partij verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2.    Bij besluit van 23 januari 2003 heeft het college aan appellant vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Tuinzigt" verleend voor het gebruik van het pand ten behoeve van kleinkunstactiviteiten.
2.3.    Het betoog dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet bevoegd was om tot handhaving te besluiten, omdat geen sprake was van een overtreding, faalt.
De vrijstelling is verleend op aanvraag van appellant. In het desbetreffende besluit wordt verwezen naar die aanvraag. Nu in die aanvraag openingstijden van 09.00 tot 23.00 uur zijn vermeld, maken deze deel uit van de aan appellant verleende vrijstelling.
Niet in geschil is dat het pand ook na 23.00 uur voor die activiteiten wordt gebruikt. De voorzieningenrechter heeft daarmee terecht geoordeeld dat sprake was van een overtreding, waartegen het college handhavend kon optreden.
2.4.    De klacht dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de openingstijden niet bij vrijstelling geregeld mochten worden, faalt evenzeer. Nu geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen de appellant aldus verleende vrijstelling, moest de voorzieningenrechter in deze procedure van de geldigheid van het desbetreffende besluit uitgaan.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Gelet hierop moet het verzoek worden afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb                               w.g. Van Driel
Voorzitter                          ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007
414