200604555/1.
Datum uitspraak: 14 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1086 BOUWB K1 van de rechtbank Roermond van 10 mei 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen.
Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen (hierna: het college) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een berging aan de achterzijde van het huis aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 16 juni 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 20 juni 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 12 juli 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 augustus 2006, ingekomen op 21 augustus 2006, heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2007, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door P.J.C. Planje, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet mag slechts en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien, voor zover thans van belang, het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge dat lid, aanhef en onder d, van de Woningwet mag slechts en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien, voor zover hier van belang, het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.2. Appellant klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen bouwvergunning mocht verlenen, omdat - samengevat weergegeven - de berging niet in het gebouwencomplex dat meerdere honderden jaren oud is past en voorts door haar situering tot direct op de grens met zijn perceel in de weg zal staan aan renovatie van zijn schuur.
2.3. Het betoog van appellant slaagt niet. Voor het oordeel dat het bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet, heeft het college verwezen naar het welstandsadvies. Hierin is het college geadviseerd onder meer eisen te stellen ten aanzien van de kleur, waarin de berging moet worden uitgevoerd. Het college heeft dit advies gevolgd door aan de bouwvergunning voorschriften te verbinden. Appellant heeft de juistheid van het advies niet met een deskundigenrapport bestreden. De rechtbank heeft dan ook terecht in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet.
Nu verder is gesteld noch gebleken dat de weigeringsgronden, opgenomen in artikel 44 van de Woningwet zich voordeden, was het college gehouden vergunning te verlenen, als gevraagd. Voor een weigering in verband met de door appellant verder nog gestelde belangen, waaronder dat van zijn renovatiemogelijkheden, biedt de bepaling geen ruimte.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zijlstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007