200604500/1.
Datum uitspraak: 14 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Leerdam,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/7 van de rechtbank Dordrecht van 19 mei 2006 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een manege en een woning op een perceel aan de [locatie] te Leerdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 november 2004 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 januari 2005 heeft het college aan [wederpartijen] medegedeeld dat het besluit van 23 november 2004 is ingetrokken.
Bij brief van 1 februari 2005 heeft [wederpartijen] het bij brief van 3 januari 2005 tegen het besluit van 23 november 2004 ingestelde beroep ingetrokken en verzocht het college in de proceskosten te veroordelen.
Bij uitspraak van 19 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het college veroordeeld in de proceskosten welke [wederpartijen] in verband met de behandeling van deze procedure redelijkerwijs heeft moeten maken.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 14 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 augustus 2006 heeft [wederpartijen] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2007, waar het college, vertegenwoordigd door drs. L.B. Elsen en P.H.M. Zethof, ambtenaren van de gemeente, en van appellanten [gemachtigde], in persoon, bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], als belanghebbende, in persoon en bijgestaan door A. Menhart, gemachtigde, daar gehoord.
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien om het college te veroordelen in de kosten die [wederpartijen] in verband met de behandeling van de procedure redelijkerwijs heeft moeten maken. Daartoe voert het college aan dat met de intrekking van het besluit van 23 november 2004 niet aan [wederpartijen] is tegemoetgekomen, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.2. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
2.3. Het betoog faalt. Het besluit op bezwaar is ingetrokken omdat ten tijde van het nemen van dit besluit geen voorbereidingsbesluit gold. Het college heeft in het besluit van 24 januari 2005 aangegeven dat het besluit op bezwaar dan ook niet rechtmatig kon worden geacht. Nu sprake was van een onrechtmatig besluit dat door het college ook om die reden is ingetrokken, nadat [wederpartijen] daartegen in beroep was gekomen en daarbij proceskosten had gemaakt, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat sprake is van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Dat het voor het college op het moment dat de beslissing op bezwaar werd ingetrokken niet mogelijk was een rechtmatig besluit te nemen, omdat een voorbereidingsbesluit van de raad van de gemeente Leerdam moest worden afgewacht, kan daaraan niet afdoen. De rechtbank heeft terecht aanleiding gezien om het college met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die [wederpartijen] in die procedure redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.4. Het college betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte niet is overgegaan tot matiging van de vergoeding van de proceskosten, omdat onderhavig geding tegelijkertijd met een ander geding tussen partijen ter zitting is behandeld, en de gemachtigde van [wederpartijen] ter zitting met name het woord heeft gevoerd met betrekking tot het andere geding. Bepalend is dat [wederpartijen] gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging om ter zitting te verschijnen, waarbij de Afdeling opmerkt dat de toegekende proceskosten niet op dat andere geding betrekking hebben en dat in die andere zaak, waarbij het beroep ongegrond is verklaard, ook geen proceskostenveroordeling ten gunste van [wederpartijen] is uitgesproken. Gelet op de inhoudelijk te beoordelen geschilpunten die in onderhavige zaak bij de rechtbank aan de orde zijn gesteld, acht de Afdeling de vaststelling door de rechtbank van het bedrag van de te vergoeden kosten die [wederpartijen] in verband met deze procedure heeft moeten maken voorts niet onredelijk.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leerdam tot vergoeding van bij [wederpartijen] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 666,03 (zegge: zeshonderdzesenzestig euro en drie cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Leerdam aan [wederpartijen] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007