ECLI:NL:RVS:2007:BA0655

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603099/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • W. Sorgdrager
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke handhaving van tankstation met vuurwerkverkoop

In deze zaak hebben de stichtingen "Stichting Natuur- en Milieuraad Hengelo (O) en omgeving" en "Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu", samen met appellant A, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Dit besluit, genomen op 20 december 2005, weigerde de toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een tankstation dat ook vuurwerk verkoopt. De appellanten waren van mening dat er sprake was van overtredingen van het Vuurwerkbesluit en de milieuvergunning, en vroegen om handhaving. Het college verklaarde het bezwaar van appellanten ongegrond, wat leidde tot het beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 20 februari 2007 behandeld. Tijdens de zitting zijn de appellanten vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. I. Weis, H.J. Brok en mr. M.N.L. Klappe. De vergunninghouder was ook aanwezig, bijgestaan door ing. L. Harpe.

De Raad overwoog dat de appellanten, en met name appellant A, geen belanghebbende zijn in deze zaak, omdat hij op een afstand van ongeveer twee kilometer van de inrichting woont. De Raad concludeerde dat het niet aannemelijk is dat appellant A op deze afstand milieugevolgen kan ondervinden van de activiteiten van het tankstation. Verder werd vastgesteld dat er geen bewijs was van een (dreigende) overtreding van het Vuurwerkbesluit of de milieuvergunning. De Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om handhaving terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200603099/1.
Datum uitspraak: 14 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichtingen "Stichting Natuur- en Milieuraad Hengelo (O) en omgeving" en "Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu", beide gevestigd te Hengelo, en [appellant A], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2005 heeft verweerder een verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een tankstation met een rijwielhandel en vuurwerkverkoop aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 7 maart 2006, verzonden op 10 maart 2006, heeft verweerder het door appellanten hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 5 juli 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. I. Weis, H.J. Brok en mr. M.N.L. Klappe, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door ing. L. Harpe, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    In geschil is allereerst of verweerder in het bestreden besluit terecht heeft geconcludeerd dat [appellant A] geen belanghebbende is.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
[appellant A] woont blijkens de stukken op ongeveer twee kilometer afstand van de inrichting. Het is niet aannemelijk dat op die afstand milieugevolgen kunnen worden ondervonden van het in werking zijn van een tankstation met een rijwielhandel en vuurwerkverkoop van de aard en omvang als de onderhavige inrichting. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat [appellant A] geen belanghebbende is bij een besluit over de handhaving van de voor deze inrichting geldende regels.
2.2.    Appellanten hebben, kort weergegeven, verzocht om handhaving vanwege overtreding van het Vuurwerkbesluit dan wel de voorschriften van de voor de inrichting bij besluit van 3 juli 2001 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning tijdens de vuurwerkverkoop.
2.3.    Verweerder heeft het verzoek afgewezen en die afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Daaraan heeft hij, kort weergegeven, ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van een (dreigende) overtreding van het Vuurwerkbesluit en de milieuvergunning. Dit heeft verweerder uitvoerig onderbouwd in het bestreden besluit en in het verweerschrift.
Appellanten hebben in beroep verwezen naar de eerder ingebrachte stukken, enkele daarin gemaakte opmerkingen herhaald en gesteld dat op een aantal punten onderzoek ten onrechte achterwege is gebleven. In deze in beroep niet nader onderbouwde stellingen ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder zich bij het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek om handhaving moet worden afgewezen omdat geen sprake is van een (dreigende) overtreding.
Voor zover appellanten in hun nadere stukken nog zijn ingegaan op de vraag of sprake is van 'visuele waarneembaarheid' in de zin van de artikelen 6.1 en 6.2 van bijlage 1 bij het Vuurwerkbesluit, overweegt de Afdeling dat het desbetreffende betoog is toegespitst op vraag of een bij besluit van 28 maart 2006 voor de inrichting verleende veranderingsvergunning vanwege de gestelde visuele waarneembaarheid in overeenstemming is met het Vuurwerkbesluit. Dit betoog is betrokken bij de uitspraak van de Afdeling van heden op de tegen de veranderingsvergunning ingestelde beroepen, in zaak no.
200603661/1. Het betoog heeft geen betrekking op het huidige geding, waarin ter beoordeling staat of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de inrichting in het verleden niet in strijd met de bepalingen van de in 2001 verleende revisievergunning of met de bepalingen van het Vuurwerkbesluit in werking is geweest.
2.4.    Het beroep is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd                         w.g. Van der Zijpp
Voorzitter                                                             ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007
262