200604809/1.
Datum uitspraak: 14 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/961 en 06/960 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 12 mei 2006 in het geding tussen:
[wederpartij], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], wonend te [woonplaats] en [vennoot B], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 23 februari 2006 heeft appellant de aan [wederpartij] (hierna: de erkenninghouder) verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen tot en met 3500 kilogram op de keuringsplaats [locatie] te [plaats] met ingang van 3 maart 2006 ingetrokken voor de duur van twaalf weken.
Bij besluit van 13 april 2006 heeft appellant het daartegen door de erkenninghouder gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2006, verzonden op 22 mei 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de erkenninghouder ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en appellant opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 juli 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2006, heeft de erkenninghouder van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, en de erkenninghouder, vertegenwoordigd door [vennoot A] en [gemachtigde], zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend, in strijd met de eisen, bedoeld in artikel 75, eerste lid, onderdeel a, of de regels, bedoeld in artikel 76, derde lid, een keuringsbewijs afgeeft voor een motorrijtuig of een aanhangwagen.
Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK (hierna: de Erkenningsregeling) wordt, voor zover hier van belang, in het kader van het toezicht op de erkenninghouder, bedoeld in artikel 86 van de wet, door de Dienst Wegverkeer een systeem van bonus- en strafpunten voor de erkenninghouder vastgesteld, dat bekend wordt gemaakt in de Staatscourant. Aan de hand van dit systeem kan worden vastgesteld of het toezicht wordt verminderd, het toezicht wordt verscherpt dan wel dat de erkenning wordt ingetrokken.
Blijkens artikel 5, aanhef en onder c, van de Bekendmaking vaststelling cusumsysteem erkenninghouders Erkenningsregeling APK (hierna: de Bekendmaking), wordt een procedure tot intrekking van de erkenning begonnen indien één afzonderlijke cusumbijdrage 9,6 of hoger is.
Met betrekking tot onder meer het opleggen van sancties voert appellant een beleid dat is neergelegd in het zogeheten Toezichtbeleid APK Erkenninghouders van 1 maart 2000, gewijzigd 10-2001, 2-2003 en 12-2004 (hierna: de Toezichtbeleidsbrief), dat aan elke erkenninghouder is verstrekt.
In Bijlage 1 van de Toezichtbeleidsbrief (hierna: Bijlage 1) staat vermeld dat, voor zover thans van belang, de erkenning voor de duur van twaalf weken kan worden ingetrokken bij een cusumbijdrage van 9,6 of hoger.
Voorts is met betrekking tot de tijdelijke intrekking het volgende vermeld.
"Bij overtreding van de keuringsvoorschriften zal in beginsel een sanctie van tijdelijke intrekking voor de duur van twaalf weken worden opgelegd. Indien de historische kwaliteit van naleving van de keuringseisen, keuringsvoorschriften en erkenningseisen goed is kunt u voor sanctiematiging in aanmerking komen.
Indien u de afgelopen 3 jaar niet eerder een sanctie is opgelegd, anders dan eenmaal een schriftelijke waarschuwing, of slechts 1 plaatsing in de P-klasse heeft gehad, zonder dat om die reden uw erkenning is ingetrokken komt u in aanmerking voor een sanctie van tijdelijke intrekking voor de duur van 9 weken.
Indien u de afgelopen 3 jaar geen sanctie is opgelegd en in het geheel niet in de P-klasse bent geplaatst en voorts in die periode geen:
- gegronde in- of externe klachten zijn ingediend, en
- bij de laatste herschouwing niet meer dan viermaal gradatie 1 of tweemaal gradatie 2 is toegekend, komt u in aanmerking voor een sanctie van tijdelijke intrekking voor de duur van 6 weken."
2.2. Een keurmeester werkzaam bij de erkenninghouder heeft op 10 juni 2005 een ter APK-keuring aangeboden personenauto met kenteken […] goedgekeurd. Naar aanleiding van door een derde belanghebbende ingesteld administratief beroep bij appellant is op 11 januari 2006 een personenauto met hetzelfde kenteken aan een herkeuring onderworpen. Bij deze herkeuring heeft appellant aan de erkenninghouder als sanctie een cusumbijdrage van 16,1 strafpunten toegekend omdat blijkens het rapport de auto een groot aantal gebreken vertoonde. Als gevolg hiervan heeft appellant bij besluit van 23 februari 2006, zoals gehandhaafd in bezwaar, met toepassing van artikel 5, onder c, van de Bekendmaking, de erkenning voor het verrichten van APK-keuringen van de erkenninghouder ingetrokken voor de duur van twaalf weken.
2.3. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de opgelegde maatregel gelet op de geconstateerde cusumbijdrage in overeenstemming is met het door appellant gehanteerde beleid welk beleid door de voorzieningenrechter op zich niet onredelijk is geacht. Hij heeft de beslissing op bezwaar van 13 april 2006 desalniettemin vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt Bijlage 1 de mogelijkheid om de erkenning voor een kortere periode dan twaalf weken in te trekken en had appellant in de bijzondere omstandigheden van dit geval aanleiding moeten zien tot aanpassing van de sanctie dan wel tot afwijking van zijn beleid ter zake. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het gelet op de onweersproken goede historie van de erkenninghouder hoogst onwaarschijnlijk moet worden geacht dat de bij hem werkzame keurmeester de op 11 januari 2006 gekeurde auto met de op die datum geconstateerde gebreken op 10 juni 2005 heeft goedgekeurd en dat het niet aannemelijk voorkomt dat diens keurmeester met zo'n goede historie een groot risico wil lopen door een auto in de toestand zoals vastgesteld op 11 januari 2006 goed te keuren. Verder heeft de voorzieningenrechter van belang geacht dat de voor de erkenninghouder werkzame keurmeester het chassisnummer had dienen te controleren en dat het niet controleren daarvan leidt tot een voorwaardelijke intrekking.
2.4. In hoger beroep voert appellant aan dat de beslissing op bezwaar wel deugdelijk is gemotiveerd. Naar stellen van appellant heeft de voorzieningenrechter miskend dat appellant in Bijlage 1 een onderscheid heeft aangebracht tussen de sanctiezwaarte bij overtreding van de keuringseisen en bij overtreding van de keuringsvoorschriften. Naar zijn stellen is daarbij duidelijk aangegeven dat bij overtredingen van de keuringseisen de erkenning voor twaalf weken wordt ingetrokken.
Voorts voert appellant aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de bij de erkenninghouder werkzame keurmeester hetzelfde voertuig heeft gekeurd. Volgens appellant kunnen vermoedens van de erkenninghouder, te weten het vermoeden dat de kentekenplaten zijn omgewisseld en dat het instellen van administratief beroep tegen de goedkeuring uit economische motieven is ingegeven door de eigenaar van de bewuste personenauto, geen reden zijn om aannemelijk te achten dat de keurmeester een ander voertuig heeft gekeurd. Het feit dat nog nooit bij de erkenninghouder is voorgekomen dat daar een voertuig is gekeurd dat nadien bij een herkeuring een half jaar later de geconstateerde gebreken vertoont, is evenmin een valide argument om tot dat oordeel te komen, aldus appellant.
Bovendien heeft de voorzieningenrechter, naar stellen van appellant, ten onrechte geconcludeerd dat appellant van mening is dat de onder de verantwoordelijkheid van de erkenninghouder werkzame keurmeester bij de keuring het voertuigidentificatienummer van de betreffende personenauto niet of niet adequaat heeft gecontroleerd. Appellant heeft bij de beslissing op bezwaar daarentegen gesteld dat de keurmeester, door het voertuig als APK-goedgekeurd af te melden, te kennen heeft gegeven dat het voertuig aan een volledige APK-keuring, waaronder de identificatie van het voertuig aan de hand van het voertuigidentificatienummer, is onderworpen.
2.5. De Afdeling stelt voorop dat de betrokken keurmeester een personenauto met kenteken […] op 10 juni 2005 als goedgekeurd heeft afgemeld. Op het keuringsformulier zijn het kenteken en het voertuigidentificatienummer handmatig ingevuld. De keurmeester heeft door het plaatsen van zijn handtekening te kennen gegeven dit voertuig te hebben gekeurd en in orde te hebben bevonden. Dit brengt met zich dat de onder de verantwoordelijkheid van de erkenninghouder vallende keurmeester voor de juistheid van deze gegevens instond. In de keuringshistorie van de erkenninghouder en zijn stelling dat bij zijn bedrijf waarschijnlijk op 10 juni 2005 een andere auto, voorzien van dezelfde kentekenplaten is aangeboden, hoefde appellant geen aanleiding te zien om de erkenninghouder niet verantwoordelijk te houden voor de goedkeuring van dit voertuig, nu de erkenninghouder geen enkel bewijs voor die stelling heeft aangedragen. Daarbij is appellant er van uitgegaan - en mocht hij dat ook - dat identificatie van het voertuig aan de hand van het voertuigidentificatienummer heeft plaatsgevonden.
Anders dan de voorzieningenrechter, is de Afdeling van oordeel dat appellant terecht betoogt dat de in Bijlage 1 opgenomen mogelijkheid van matiging van de sanctie ziet op overtreding van keuringsvoorschriften en niet, zoals in dit geval, op overtreding van een keuringseis.
Het betoog van appellant dat de voorzieningenrechter ten onrechte bijzondere omstandigheden heeft aangenomen slaagt, zodat er geen aanleiding was om van het ter zake gehanteerde beleid af te wijken.
De conclusie van het voorgaande is dat de voorzieningenrechter de beslissing op bezwaar ten onrechte heeft vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 12 mei 2006, AWB 06/961 en 06/960;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007