ECLI:NL:RVS:2007:BA0631

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603808/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en handhaving bij tankstation in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een besluit van 21 januari 2005 waarbij bestuursdwang is toegepast op een tankstation in Amsterdam. De eigenaar van het tankstation, Slotermeer Investments B.V., en de exploitant, [appellant A], hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De Raad van State heeft de zaak behandeld na een beroep dat door de appellanten was ingesteld. De bestuursdwang was opgelegd vanwege overtredingen van de vergunningseisen en milieuregels, waaronder de noodzaak om veiligheidsmaatregelen te treffen en de tanks goed te laten keuren. De appellanten voerden aan dat het besluit onterecht aan Slotermeer was gericht, omdat [appellant A] de exploitant was. Ze stelden ook dat handhaving niet redelijk was, gezien de omstandigheden van bodemsanering en renovatie van het tankstation.

De Raad van State oordeelde dat Slotermeer als gebruiker en overtreder moest worden gezien, omdat zij verantwoordelijk was voor de bedrijfsvoering van het tankstation. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de handhaving rechtvaardigden. De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde het besluit tot bestuursdwang. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van milieuregels en de verantwoordelijkheden van exploitanten van tankstations.

Uitspraak

200603808/1.
Datum uitspraak: 14 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
"Slotermeer Investments B.V." en [appellant A], gevestigd te [plaats],
en
het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2005, kenmerk V52/0097 DMB 2004, heeft verweerder beslist bestuursdwang toe te passen ter zake van een tankstation, gelegen aan [locatie], te [plaats] (hierna: het tankstation).
Bij besluit van 11 augustus 2005, kenmerk 05.059, verzonden op 16 augustus 2005, heeft verweerder het door appellanten hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 september 2005, verzonden aan de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, beroep ingesteld. Deze brief is met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Raad van State.
Bij brief van 31 juli 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Pietersz, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het primaire besluit betreft de onmiddellijke sluiting van het tankstation in verband met het overtreden van de voorschriften A.5 en C.1 van de voor de inrichting op 16 februari 1994 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning alsmede van de voorschriften 1.4, 5.1.5, 5.4.8, en 5.3.3 van bijlage I behorende bij het Besluit tankstations milieubeheer. Daarnaast wordt gelast zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 3 februari 2005 de volgende maatregelen te treffen dan wel voorzieningen aan te brengen: een gecertificeerde instantie de tanks en het leidingnetwerk te laten goedkeuren en aan te laten tonen dat er geen sprake is van een onveilige situatie; een olie-afscheider aan te brengen conform de voorschriften van het Besluit tankstations milieubeheer en de uitmondingen van de ontluchtingsleidingen van de tanks te voorzien van vlamkerende voorzieningen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen voor zover het de vlamkerende voorzieningen betreft, en voor het overige gehandhaafd.
2.2.    Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met de voorschriften A.5 en C.1 van de voor de inrichting op 16 februari 1994 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning alsmede met de voorschriften 1.4, 5.1.5, 5.4.8, en 5.3.3 van bijlage I behorende bij het Besluit tankstations milieubeheer, zodat verweerder ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.    Appellanten voeren aan dat het primaire besluit ten onrechte is gericht aan Slotermeer Investments B.V. (hierna: Slotermeer), aangezien [appellant A] de exploitante is van het tankstation. Verder stellen zij dat het handhavend optreden niet redelijk is. In afwachting van de bodemsanering en van de renovatie van het tankstation kan, aldus appellanten, de exploitatie worden voortgezet omdat er geen explosiegevaar van de ondergrondse tanks bestaat, het ontbreken van een olie-afscheider in afwachting van de sanering en de renovatie bijzonder weinig effect zal hebben en het vanuit een kostenoogpunt niet zinvol is de door verweerder voorgeschreven maatregelen uit te voeren.
2.4.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat Slotermeer als gebruiker en overtreder moet worden gezien, zodat het primaire besluit terecht aan haar is gericht. Aan zijn besluit tot toepassing van bestuursdwang heeft hij ten grondslag gelegd dat zich als gevolg van de gebreken in de inrichting een hoog risico voor bodem- en grondwaterverontreiniging voordoet, zoals blijkt uit onder meer een deskundigenrapport van 19 januari 2005, projectnummer 152591, opgesteld door het adviesbureau "Oranjewoud". Verweerder wijst er verder onder meer op dat zich op 21 oktober 2004 al een ernstig incident heeft voorgedaan waarbij 2.300 liter dieselolie in de bodem terecht is gekomen.
2.5.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het tankstation, hoewel in eigendom bij [appellant A], door Slotermeer wordt gedreven, nu [naam directeur] in zijn hoedanigheid van directeur van deze vennootschap verantwoordelijk is voor en betrokken is bij de (dagelijkse) bedrijfsvoering. Bovendien heeft [naam directeur], kennelijk in deze hoedanigheid, ook in de periode voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit te kennen gegeven bevoegd en feitelijk in staat te zijn om het in werking zijn van het tankstation met voormelde voorschriften in overeenstemming te brengen. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat Slotermeer moet worden aangemerkt als degene die het rechtens en feitelijk in haar macht heeft de geconstateerde overtreding te beëindigen en daarmee als overtreder. Verweerder heeft het primaire besluit aan Slotermeer kunnen richten.
2.6.    In hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving. Verweerder heeft bij het bestreden besluit zijn aanvankelijke besluit tot toepassing van bestuursdwang dan ook terecht gehandhaafd.
2.7.    Het beroep is ongegrond.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld                 w.g. Timmerman
Voorzitter                      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007
431