ECLI:NL:RVS:2007:BA0619

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602827/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • J.R. Schaafsma
  • H.P.J.A.M. Hennekens
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere geluidgrenswaarden vastgesteld voor woning en bedrijfsgebouwen in Zeeland

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 maart 2007 uitspraak gedaan over de vaststelling van hogere geluidgrenswaarden door het college van gedeputeerde staten van Zeeland. Het betreft een besluit van 27 september 2005, waarbij op verzoek van de besloten vennootschap 'Zeeland Seaports Beheer B.V.' hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld voor de woning van de appellant. De appellant, wonend te [woonplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat op 21 februari 2006 ongegrond is verklaard. Hierop heeft hij beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 9 februari 2007 is de zaak behandeld, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar verweerder en de vertegenwoordiger van 'Zeeland Seaports Beheer B.V.' wel. De Raad heeft overwogen dat de wet van 5 juli 2006, die wijzigingen in de Wet geluidhinder introduceert, niet van toepassing is op deze zaak, aangezien het besluit betrekking heeft op een bestaande situatie. De appellant heeft aangevoerd dat hogere waarden ook voor zijn bedrijfsgebouwen vastgesteld hadden moeten worden, maar de Raad oordeelt dat de artikelen die hij aanhaalt niet van toepassing zijn op het besluit in kwestie.

De Raad concludeert dat de belangen van de appellant, zoals de verwachte waardedaling van zijn bedrijf en woning, niet onder de bescherming van de Wet geluidhinder vallen. De grond van appellant met betrekking tot de totstandkoming van het Koninklijk Besluit over de geluidszone in 1991 is eveneens niet relevant voor het huidige besluit. Uiteindelijk verklaart de Raad het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200602827/1.
Datum uitspraak: 14 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2005 heeft verweerder op verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Zeeland Seaports Beheer B.V." voor onder meer de woning van appellant aan de [locatie] te [plaats] hogere geluidgrenswaarden vastgesteld.
Bij besluit van 21 februari 2006, verzonden op 2 maart 2006, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 juli 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2007, waar appellant niet is verschenen, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. A. Scherbeijn en mr. M.P.A.H. van Erven ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Zeeland Seaports Beheer B.V.", vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Den Haag, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.        Op 1 januari 2007 zijn de wet van 5 juli 2006, houdende wijziging van de Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase, Stb. 350) en het Besluit geluidhinder in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wet en dit besluit doorgevoerde wijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.2.    Ingevolge artikel 68, eerste lid, van de Wet geluidhinder (oud) kunnen bij algemene maatregel van bestuur waarden worden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, vanwege een industrieterrein, van de gevel van andere gebouwen dan woningen, alsmede van andere geluidgevoelige objecten binnen de zone.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat gedeputeerde staten in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen, en - ingeval de zone door hen wordt vastgesteld - uit eigen beweging, voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in het eerste lid hogere dan de krachtens dat lid bepaalde waarden kunnen vaststellen, met dien verstande dat deze waarden bij algemene maatregel van bestuur te stellen grenzen niet te boven mogen gaan.
De in artikel 68 van de Wet geluidhinder bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen (hierna: het Besluit).
2.3.    Appellant voert allereerst aan dat verweerder niet alleen hogere waarden had moeten vaststellen voor de geluidbelasting op de gevel van zijn woning, maar ook op de gevels van zijn bedrijfsgebouwen. Hij wijst hierbij op de artikelen 49 en 50 van de Wet geluidhinder.
2.3.1.    Het in geding zijnde besluit tot vaststelling van hogere waarden ziet op een 'bestaande situatie' waarop afdeling 2 van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder (oud) van toepassing is. De door appellant genoemde artikelen staan in een andere afdeling van de Wet geluidhinder en zijn dientengevolge hier niet van toepassing. In artikel 4, derde lid, van het Besluit is uitputtend geregeld voor welke gebouwen op grond van artikel 68 van de Wet geluidhinder een hogere waarde kan worden vastgesteld. Gebouwen van een melkveehouderij behoren hier niet toe. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat voor deze gebouwen geen hogere waarden kunnen worden vastgesteld.
2.4.     Appellant verwacht een waardedaling van zijn bedrijf en woning als gevolg van de vaststelling van de hogere waarden. Hierover overweegt de Afdeling dat waardedaling geen aspect is dat behoort tot de belangen die de Wet geluidhinder beoogt te beschermen. Deze belangen kunnen gelet hierop niet worden betrokken bij de vaststelling van een hogere waarde op grond van deze wet.
2.5.    Wat tot slot betreft de grond van appellant die ziet op de totstandkoming van het Koninklijk Besluit waarbij de geluidszone in 1991 is vastgesteld overweegt de Afdeling dat deze grond niet ziet op het thans in geding zijnde besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. H.P.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll                  w.g. Van der Zijpp
Voorzitter                 ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007
262-529.