200605769/1.
Datum uitspraak: 7 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de gemeente Rucphen,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/4870 van de rechtbank Breda van 27 juni 2006 in het geding tussen:
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Bij besluit van 19 april 2005 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister), voor zover thans van belang, geweigerd de aan appellante verleende subsidie voor beheerseenheden 2 en 4 over te dragen aan de naamloze vennootschap "N.V. Waterleidingsmaatschappij Brabant Water" (hierna: Brabant Water), en heeft de minister de aan appellante verleende subsidie voor deze beheerseenheden ingetrokken.
Bij besluit van 9 november 2005 heeft de minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 augustus 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door J.J.G.R. de Rooij, ambtenaar in dienst van de gemeente Rucphen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniëls, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4:48, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Ingevolge artikel 4:48, tweede lid, van de Awb werkt de intrekking of wijziging terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of de wijziging anders is bepaald.
2.1.1. Bij besluit van 20 december 1999 (Stcrt. 1999, 252) heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder meer gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna: de Regeling SN) vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder j, van de Regeling SN, zoals dat gold ten tijde van belang, wordt in deze regeling verstaan onder beheerssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder v, van de Regeling SN, zoals dat gold ten tijde van belang, wordt in deze regeling verstaan onder tijdvak: ononderbroken periode van zes jaar.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Regeling SN, voor zover thans van belang, kan de minister aan beheerders ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van bossen en natuurterreinen, mede met het oog op de recreatieve functie daarvan, op aanvraag subsidie verstrekken ten behoeve van de instandhouding van basis- of pluspakketten, opgenomen in de bijlagen 12 tot en met 41.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder b, van de Regeling SN wordt subsidie niet verstrekt aan rechtspersonen die als doelstelling de winning van drink- of industriewater hebben.
Ingevolge artikel 24 van de Regeling SN wordt beheerssubsidie verstrekt voor een tijdvak.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, onder a, van de Regeling SN, voor zover thans van belang, is de subsidieontvanger verplicht het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doel onderscheidenlijk doelen te realiseren.
Ingevolge artikel 38, eerste lid, onder a, van de Regeling SN wordt de subsidie per basis- of pluspakket vastgesteld op het bedrag dat uit de subsidieverlening voor het desbetreffende terrein voortvloeit, verminderd met 100%, indien niet voldaan is aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdelen a of b, tenzij de aard en de ernst van het niet-nakomen van de genoemde verplichting aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage.
Ingevolge artikel 89 van de Regeling SN kan, in geval subsidie is verleend ten behoeve van een terrein, waarvan het recht tot gebruik en beheer berust bij de subsidieontvanger, en dat recht over gaat op een derde gedurende de periode waarover de desbetreffende subsidie is verleend, de desbetreffende subsidieverlening worden gewijzigd in een subsidieverlening aan die derde indien deze, uiterlijk drie maanden na de datum waarop het recht tot gebruik en beheer is overgegaan, bij wege van een aan de directeur van de Dienst Regelingen gericht schriftelijk stuk, verklaart te treden in de aan de subsidieverlening verbonden rechten en plichten, vanaf de datum met ingang waarvan de wijziging uit hoofde van dit lid van kracht zal zijn.
2.1.2. Bij besluit van 8 december 2000 heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan appellante subsidie verleend voor onder meer de instandhouding van het pluspakket "Bos met verhoogde natuurwaarde" (bijlage 38) op beheerseenheid 2 en de instandhouding van het basispakket "Bos" (bijlage 20) op beheerseenheid 4 gedurende het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005.
Op 17 februari 2005 heeft appellante aan de minister melding gemaakt van overdracht van de eigendom van deze beheerseenheden op 30 december 2004 aan Brabant Water en heeft appellante de minister verzocht om wijziging van subsidieverlening voor deze beheerseenheden in subsidieverlening aan Brabant Water.
Bij besluit van 9 november 2005 heeft de minister zijn standpunt gehandhaafd dat de gevraagde wijziging gelet op artikel 3 van de Regeling SN wordt geweigerd en dat, voor zover thans van belang, de aan appellante verleende subsidie voor deze beheerseenheden op grond van artikel 4:48, eerste lid, onder b, van de Awb wordt ingetrokken.
2.2. Appellante betoogt dat de algehele intrekking van de subsidie voor de twee beheerseenheden strijd oplevert met het evenredigheidsbeginsel. Appellante betoogt dat zij reeds gedurende vijf jaren aan alle subsidieverplichtingen heeft voldaan en dat de paden en wegen binnen deze beheerseenheden na de overdracht ervan aan Brabant Water nog steeds in haar beheer zijn, waardoor er feitelijk niets is veranderd in de openstelling van de bossen. Appellante wijst er voorts op dat de Regeling SN tussentijdse overdracht van beheerseenheden aan een derde gedurende het tijdvak niet uitsluit.
2.2.1. Hoewel appellante terecht opmerkt dat de Regeling SN tussentijdse overdracht van beheerseenheden aan een derde gedurende het tijdvak van zes jaren niet uitsluit, betekent dit niet dat de minister in dit geval niet in redelijkheid kon besluiten tot algehele intrekking van de subsidie voor de twee beheerseenheden. Daarbij zij vooropgesteld dat, gelet op het bepaalde in artikel 3 van de Regeling SN, de minister het verzoek van appellante om wijziging van de subsidieverlening gedurende het tijdvak in subsidieverlening aan Brabant Water terecht heeft geweigerd.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Regeling SN, voor zover thans van belang, kan de minister subsidie aan beheerders verstrekken ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van bossen en natuurterreinen. Beheerssubsidie wordt, ingevolge het bepaalde in artikelen 1, eerste lid, onder v en 24 van de Regeling SN verstrekt voor een tijdvak, een ononderbroken periode van zes jaar. Ingevolge artikel 33, eerste lid, onder a, van de Regeling SN is de subsidieontvanger verplicht de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doelen van de beheerssubsidie te realiseren. In aanmerking genomen de specifieke aard van de stimuleringsregeling, waarbij voor het bereiken van de beoogde doelen met name ook continuïteit in het voorgestane beheer van belang is, moet met de rechtbank worden geoordeeld dat het voltooien van het tijdvak van zes jaren als een wezenlijke aan de subsidieverlening verbonden verplichting moet worden beschouwd, en dat daarbij de juiste uitvoering van de voorwaarden voor het gewenste beheer ook gedurende deze gehele periode van zes jaar voor de minister controleerbaar en afdwingbaar moet zijn.
In het onderhavige geval heeft de overdracht van de twee beheerseenheden aan Brabant Water tot gevolg dat, juist ook omdat dit laatste niet is gewaarborgd, van nakoming van de wezenlijke zes jarenverplichting niet kan worden gesproken.
De omstandigheid dat appellante de paden en wegen binnen de twee beheerseenheden na de overdracht ervan aan Brabant Water feitelijk nog beheert, kan aan een en ander niet afdoen. Afgezien van het feit dat kennelijk geen sprake is van beheer door appellante van alle terreinen binnen de twee beheerseenheden, kan nakoming van de in het kader van het beheer bestaande subsidieverplichtingen immers niet worden afgedwongen omdat appellante niet krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over het recht tot gebruik of beheer van de terreinen.
In de artikelen 90, 91, 91a, en 92 van de Regeling SN is een aantal gevallen geregeld waarin de minister bij het niet voldoen aan deze verplichting, de intrekking van de subsidie niet geheel zal laten terugwerken tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend. Deze artikelen, waarin sprake is van gevallen waarin het niet kunnen voldoen aan deze verplichting het gevolg is van overmacht, zien evenwel niet op de situatie van appellante.
De rechtbank heeft, in aanmerking genomen dat sprake is van vrijwillige overdracht van beheerseenheden aan Brabant Water, en gelet op het doel en de systematiek van de Regeling SN, terecht overwogen dat de minister in redelijkheid zijn standpunt heeft kunnen handhaven dat de subsidie voor de twee beheerseenheden wordt ingetrokken. Artikel 38 van de Regeling SN, dat de vaststelling van de subsidie regelt, biedt, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen grond voor een ander oordeel. De betogen slagen niet.
2.3. Ingevolge artikel 1, onder c, van de Regeling SN, zoals dat gold ten tijde van belang, wordt, voor zover thans van belang, in deze regeling verstaan onder beheerder: eigenaar van een terrein, of erfpachter van een terrein met een erfpachtovereenkomst met een duur van tenminste 25 jaar.
2.3.1. Ingevolge artikel 1, derde lid, van de Regeling SN, zoals dat gold ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt ten aanzien van een aanvraag voor subsidie die is ingediend vóór 25 oktober 2003, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, voor de toepassing van deze regeling onder beheerder verstaan: ondernemer, dan wel enige andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over het recht tot gebruik en beheer van een terrein.
2.3.2. Voor zover appellante nog klaagt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte is uitgegaan van de definitie van beheerder, zoals neergelegd in artikel 1, onder c, van de Regeling SN, is dat betoog terecht voorgedragen. De rechtbank heeft niet onderkend dat de definitie, zoals neergelegd in artikel 1, derde lid, van de Regeling SN, van toepassing is, nu de onderhavige aanvraag op 16 augustus 2000 is ingediend. Het betoog van appellante laat evenwel onverlet de terechte conclusie van de rechtbank dat de minister in redelijkheid zijn standpunt heeft kunnen handhaven dat de subsidieverlening voor de twee beheerseenheden wordt ingetrokken. Het betoog slaagt derhalve niet.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2007