ECLI:NL:RVS:2007:BA0069

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604568/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van exploitatievergunning voor horeca-inrichting in woonwijk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 9 mei 2006 haar beroep tegen een besluit van de burgemeester van Heythuysen ongegrond verklaarde. De burgemeester had op 21 juli 2004 een vergunning verleend voor het exploiteren van een horeca-inrichting, maar na klachten van een omwonende heeft hij op 30 augustus 2005 de vergunning onder voorwaarden gewijzigd. Appellante is van mening dat de opgelegde voorwaarden, die betrekking hebben op het gebruik van het terras in de avonduren, niet aan de vergunning verbonden hadden mogen worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 28 november 2006, waarbij appellante werd bijgestaan door een vertegenwoordiger van Koninklijk Horeca Nederland en de burgemeester werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente.

De Afdeling overweegt dat de burgemeester bij de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning rekening moet houden met de woon- en leefsituatie in de omgeving. De burgemeester heeft in dit geval de belangen van appellante afgewogen tegen de belangen van de omwonenden, waarbij hij de ligging van de horeca-inrichting in een woonwijk in aanmerking heeft genomen. De Afdeling concludeert dat de opgelegde voorwaarden niet specifiek gericht zijn op het reguleren van geluidhinder, maar ter bescherming van het woon- en leefmilieu zijn bedoeld. De burgemeester heeft zich voldoende zelfstandig een oordeel gevormd over de gevolgen van het gebruik van het terras in de avonduren.

Het hoger beroep van appellante is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 7 maart 2007.

Uitspraak

200604568/1.
Datum uitspraak: 7 maart 2007.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1594 van de rechtbank Roermond van 9 mei 2006 in het geding tussen:
appellante
en
de burgemeester van Heythuysen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2004 heeft de burgemeester van Heythuysen (hierna: de burgemeester) aan appellante een vergunning verleend voor het exploiteren van [horeca-inrichting] aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting).
Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft de burgemeester het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, en aan appellante een gewijzigde exploitatievergunning onder voorwaarden verleend.
Bij uitspraak van 9 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 19 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 juli 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 augustus 2006 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
Bij brief van 13 november 2006 heeft [partij], die op voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2006, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. Y.M. van der Meulen-Krouwel, werkzaam bij Koninklijk Horeca Nederland, de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. T. van den Berk en M. van de Ven, beiden werkzaam bij de gemeente, en [partij] in persoon, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1.4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Heythuysen (hierna: de APV) kunnen aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
Ingevolge artikel 2.3.1.1, eerste lid, wordt onder een horecabedrijf verstaan de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.
Ingevolge het derde lid wordt onder een terras verstaan een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het vierde lid kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
Ingevolge het zesde lid beslist de burgemeester, in afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1, in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.
Het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) is ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en sub a, aanhef en onder 1º van toepassing op een inrichting waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van onder andere een restaurant of café.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, gelden de voorschriften die in de bijlage bij het Besluit (hierna: de bijlage) zijn opgenomen voor een ieder die een inrichting drijft die onder de werking van het Besluit valt.
In onderdeel B, paragraaf 1.1 van de bijlage zijn algemene voorschriften gegeven omtrent geluid en trilling. In voorschrift 1.1.1, sub a, zijn grenswaarden bepaald voor geluid, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen en aldaar verrichte werkzaamheden en activiteiten. Dit geluid zal nader worden aangeduid als inrichtingsgebonden geluid.
In voorschrift 1.1.2, aanhef en sub a, is bepaald dat bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1, het stemgeluid van bezoekers op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing blijft, tenzij het terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.
2.2.    Bij de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2005 heeft de burgemeester, naar aanleiding van de klachten van [partij] over de aantasting van het woon- en leefklimaat, aan de aan appellante verleende exploitatievergunning een aantal voorwaarden verbonden.
Voorwaarde sub 7 luidt: dagelijks dient om 22.00 uur begonnen te worden met het opruimen van het terras opdat om 22.30 uur het terras leeg is. Tien keer per jaar mag het terras open blijven tot 23.30 uur zodat het terras om 0.00 uur opgeruimd is mits de vergunninghouder ten minste zeven dagen voor de aanvang van de verruiming de burgemeester daarvan in kennis stelt door middel van een hiervoor vastgesteld formulier; deze kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld; de kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer de burgemeester op verzoek van de vergunninghouder een verruiming van het openstellingstijdstip van het terras, die redelijkerwijs niet valt te voorzien, terstond toestaat.
Voorwaarde sub 8 luidt: de deur van het café mag ten behoeve van het terras tot 21.00 uur open staan, mits dit geen overlast veroorzaakt vanuit het café.
2.3.    Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester de voorwaarden genoemd onder 7 en 8 niet aan de exploitatievergunning had mogen verbinden. Volgens appellante zien deze voorschriften op zogenoemde inrichtingsgebonden hinder, welk onderwerp uitputtend is geregeld in het Besluit. De burgemeester had hieromtrent op basis van de APV geen voorschriften in de vergunning mogen opnemen, aldus appellante.
2.3.1.    Dit betoog slaagt niet. Ingevolge artikel 2.3.1.2, vierde lid, van de APV, zal de burgemeester bij de besluitvorming omtrent de aanvraag van een exploitatievergunning moeten beoordelen of de aanwezigheid van het horecabedrijf, daarbij inbegrepen het terras, inbreuk maakt op de woon- en leefsituatie in de omgeving van het bedrijf of op de openbare orde. De burgemeester dient in dit kader tevens af te wegen of het terras kan worden toegelaten onder het stellen van voorschriften. Bij een dergelijke beoordeling is het toegelaten geluidsniveau een gegeven; er zal van moeten worden uitgegaan dat de inrichting aan de in het Besluit en de bijlage gestelde regels voldoet. Zo dat niet het geval zou zijn, zal immers gebruik moeten worden gemaakt van de aan de milieuwetgeving te ontlenen bevoegdheden teneinde schending van de normen te keren. De aan een exploitatievergunning te verbinden voorschriften mogen daarom niet specifiek betrekking hebben op de geluidhinder welke door de inrichting kan worden veroorzaakt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 mei 2006 in zaak no.
200505712/1met betrekking tot een vergelijkbare bepaling laat dit onverlet dat de burgemeester bij het nemen van een besluit op een aanvraag ingevolge artikel 2.3.1.2, vierde lid, van de APV, gehouden is te beoordelen of een terras op een bepaalde plaats de kwaliteit van het woon- en leefmilieu aldaar niet te zeer aantast. De burgemeester mag bij die beoordeling het karakter van de omgeving, waar het terras moet worden gevestigd, betrekken, evenals de uitstraling van het terras - in zijn totaliteit - op die omgeving.
Uit de stukken en het onderzoek ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de horeca-inrichting is gelegen in een woonwijk, dat het terras is gesitueerd direct tegenover de woning van [partij] en dat er weinig omgevingsgeluid bestaat. In verband met deze omgevingsfactoren heeft de burgemeester de door appellanten bestreden voorschriften, die betrekking hebben op het gebruik van het terras in de avonduren, aan de vergunning verbonden. Naar het oordeel van de Afdeling kan worden vastgesteld dat deze voorschriften niet specifiek betrekking hebben op het reguleren van geluidhinder welke door de inrichting wordt veroorzaakt maar dat deze strekken ter bescherming van het woon- en leefmilieu ter plaatse. Het enkele feit dat het terras is gelegen aan een doorgaande weg, zoals door appellante is aangevoerd, doet hier niet aan af, nu, zoals ter zitting is komen vast te staan, in de avonduren maar beperkt gebruik van deze weg wordt gemaakt. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat het Besluit niet in de weg staat aan het verbinden van de betreffende voorschriften aan de exploitatievergunning.
2.4.    Appellante heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester zich geen zelfstandig oordeel heeft gevormd over de vraag of daadwerkelijk sprake was van een aantasting van het woon- en leefklimaat, welke tot het opleggen van de voorschriften noopte. Volgens appellante zijn simpelweg die punten aan de vergunning als voorschriften verbonden, waarover tussen appellante en [partij] overeenstemming was bereikt in het kader van een op initiatief van de Commissie voor bezwaarschriften beproefd, doch mislukt overleg. Dat er weinig reden is om aan te nemen dat het woon- en leefklimaat wordt aangetast blijkt volgens appellante ook uit het feit dat [partij] als enige buurtbewoner tegen de verlening van de vergunning bezwaar heeft gemaakt.
2.4.1.    Ook deze grond slaagt niet. Naar door de burgemeester is uiteengezet, heeft hij bij de beslissing op bezwaar uitdrukkelijk de exploitatiebelangen van appellante, zoals deze ter hoorzitting in bezwaar nader waren uiteengezet, afgewogen tegen de belangen van de bezwaarde en rekening houdend met de ligging van het [café] in het dorp.
Gelet op de stukken en het onderzoek ter zitting in hoger beroep ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de burgemeester zich bij het nemen van de beslissing op bezwaar geen eigen oordeel heeft gevormd over de gevolgen van het gebruik van het terras in de avonduren voor de onmiddellijke woonomgeving, waaronder de gevolgen voor de bezwaarde. Dat niet ook andere buurtbewoners in bezwaar tegen de verlening van de vergunning zijn opgekomen, staat er niet aan in de weg dat de burgemeester de woon- en leefsituatie ter plaatse als bedoeld in artikel 2.3.1.2, vierde lid, van de APV, in zijn oordeel betrekt.
Voorts is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid gelet op de betrokken belangen de beperkende voorwaarden voor het gebruik van het terras in de avonduren aan de exploitatievergunning heeft kunnen verbinden.
2.5.    Appellante heeft ten slotte in hoger beroep aangevoerd dat de voorwaarde dat zij de burgemeester er zeven dagen van tevoren van in kennis dient te stellen indien zij het terras langer open wil laten, onwerkbaar is.
2.5.1.    Deze grond slaagt evenmin. Gelet op de mogelijkheid om derden van de ruimere openingstijd op de hoogte te kunnen stellen, is een termijn van zeven dagen niet onredelijk te noemen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, zoals volgt uit de verleende vergunning, van de verplichting om zeven dagen van te voren melding te doen kan worden afgeweken, indien een verruiming van het openstellingstijdstip van het terras redelijkerwijs niet valt te voorzien.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klein
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2007.
176-512.