ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607659/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel voor Congolese vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de vreemdeling had vernietigd. De rechtbank had geoordeeld dat de minister onvoldoende had onderbouwd dat er geen vertrouwelijke informatie aan de Congolese autoriteiten was verstrekt, ondanks een uitzending van het televisieprogramma Netwerk waarin deze beschuldiging werd geuit. De minister stelde dat de rechtbank ten onrechte deze beschuldiging had betrokken bij haar beoordeling, en dat de beschuldiging niet relevant was volgens artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank de beschuldiging terecht had meegenomen in haar beoordeling, omdat deze relevant kon zijn voor de aanvraag van de vreemdeling. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de minister niet had aangetoond dat er geen vertrouwelijke informatie was verstrekt. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van de minister en de noodzaak om alle relevante feiten en omstandigheden in overweging te nemen bij de beoordeling van asielaanvragen.

Uitspraak

200607659/1.
Datum uitspraak: 15 februari 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/27644 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 18 september 2006 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2005 heeft appellant (hierna: de minister) een aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 september 2006, verzonden op 22 september 2006, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de minister opgedragen binnen een termijn van veertien weken opnieuw te beslissen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 november 2006 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) houdt de rechtbank bij het beoordelen van het beroep rekening met feiten en omstandigheden, die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel, voor zover thans van belang, wordt met feiten en omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, alleen rekening gehouden, indien deze voor de beschikking omtrent de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28, relevant kunnen zijn.
2.2. In de grieven, in hun onderlinge samenhang gelezen, klaagt de minister allereerst dat de rechtbank de in beroep aangevoerde beschuldiging, onder verwijzing naar een uitzending van het Nederlandse televisieprogramma Netwerk van 21 juni 2005, dat de Nederlandse overheid vertrouwelijke informatie uit asieldossiers van Congolese vreemdelingen aan de Congolese "Direction Générale de Migration" (hierna: de DGM) heeft verstrekt, ten onrechte bij haar beoordeling heeft betrokken. Aldus heeft de rechtbank, volgens de minister, miskend dat deze beschuldiging niet relevant, als bedoeld in artikel 83, tweede lid, van de Vw 2000, is.
2.2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voormelde, na het nemen van het besluit van 17 juni 2005 opgekomen, beschuldiging relevant kan zijn voor de beschikking omtrent de gevraagde verblijfsvergunning asiel. Daartoe is van belang dat de door de vreemdeling gestelde Congolese nationaliteit, nu die nimmer is bestreden, als uitgangspunt dient te worden genomen en de Nederlandse overheid, reeds vanaf de eerdere aanvraag van de vreemdeling van 26 september 2004, over haar asieldossier beschikt. De rechtbank heeft het aldus aangevoerde dan ook terecht ingevolge artikel 83, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bij haar beoordeling betrokken.
De grieven falen, voor zover deze de klacht betreffen dat de rechtbank ten onrechte voormelde beschuldiging in de beoordeling heeft betrokken.
2.3. Voorts klaagt de minister in de grieven, in hun onderlinge samenhang gelezen, dat de rechtbank in voormelde beschuldiging ten onrechte aanleiding heeft gezien zijn besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd te achten. Daartoe heeft de rechtbank, volgens de minister, ten onrechte redengevend geacht dat hij bij brief van 22 juni 2005 (Kamerstukken II, 2004-05, 19 637, nr. 951) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft medegedeeld dat naar aanleiding van voormelde uitzending van het Nederlandse televisieprogramma Netwerk een onderzoek wordt verricht, maar, naar de rechtbank is gebleken, de minister dit onderzoek in de zaak van de vreemdeling niet heeft verricht. Aldus heeft de rechtbank, volgens de minister, miskend dat zijn mededeling er toe strekte dat enkel in de zaken, die in die uitzending zijn behandeld, een onderzoek wordt verricht en dat uit het onderzoeksrapport van de Commissie feitenonderzoek uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo (hierna: de Commissie) van 6 december 2005 blijkt dat geen vertrouwelijke informatie aan de DGM is verstrekt.
2.3.1. Bij voormelde brief van 22 juni 2005 heeft de minister medegedeeld dat een onafhankelijk onderzoek zal worden ingesteld, waarvan het doel is de in voormelde uitzending behandelde zaken te verifiëren alsmede de beschuldiging van het verstrekken van vertrouwelijke informatie uit asieldossiers aan de DGM te onderzoeken. Anders dan de rechtbank kennelijk heeft verondersteld, blijkt uit deze brief niet dat is medegedeeld dat ook in zaken van vreemdelingen met Congolese nationaliteit, die - zoals die van de vreemdeling - niet in deze uitzending zijn behandeld, een zodanig onderzoek wordt verricht. Uit voormeld rapport van de Commissie blijkt voorts dat in geen van de door Netwerk in de Democratische Republiek Congo aangetroffen documenten sprake is van vertrouwelijke informatie, zodat voormelde uitzending derhalve geen grond biedt voor het oordeel dat Nederlandse autoriteiten zodanige informatie aan de DGM hebben verstrekt. Nu de vreemdeling niet nader heeft onderbouwd op grond waarvan zij meent dat in haar geval vertrouwelijke informatie aan de DGM is verstrekt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister dit diende te onderzoeken, zodat evenmin grond bestaat voor het oordeel dat doordat zodanig onderzoek achterwege is gebleven het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. De rechtbank heeft dit miskend.
De grieven slagen, voor zover deze de klacht betreffen dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien het besluit van de minister onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd te achten.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.5. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 4 april 2003 in zaak no. 200206882/1; AB 2003, 315) vloeit voort dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een naar inhoud en toetsingskader materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de desbetreffende vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.5.1. De vreemdeling heeft naast de hiervoor behandelde omstandigheid aan haar herhaalde aanvraag, onder verwijzing naar een kopie van een verblijfsdocument, ten grondslag gelegd dat zij vanaf 30 januari 2003 tot haar vertrek naar Nederland als vluchteling in Zuid-Afrika heeft verbleven. Voorts heeft zij aangevoerd dat haar minderjarige dochter de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft.
2.5.2. De vreemdeling heeft gesteld dat zij deze informatie niet in de eerdere procedure naar voren heeft kunnen brengen, omdat zij bang was en die informatie voorts negatieve invloed op de beslissing op haar aanvraag had kunnen hebben. Bij het begin van de gehoren in die procedure is haar evenwel voorgehouden dat zij in vrijheid kon spreken, dat alles wat er werd besproken vertrouwelijk zou worden behandeld en dat het belangrijk was dat zij de waarheid zou vertellen. Het gestelde biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat die informatie niet eerder naar voren had kunnen en derhalve had moeten worden gebracht, zodat in zoverre geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, als hiervoor bedoeld.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 18 september 2006 in zaak
no. AWB 05/27644;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en
mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter
is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2007
284-418.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak