ECLI:NL:RVS:2007:AZ9544

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602573/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring van een uitwerkingsplan voor het bestemmingsplan IJburg, eerste fase

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een uitwerkingsplan dat door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam is vastgesteld op 13 december 2005. Het betreft het uitwerkingsplan "Uitwerking 12 en partiële herziening uitwerking 4 van het bestemmingsplan IJburg, eerste fase, voor delen van het Steigereiland". Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Amsterdam, op 26 maart 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State. De verweerder, het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, heeft op 15 februari 2006 besloten over de goedkeuring van het plan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 november 2006 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellant als de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren.

De Afdeling overweegt dat de goedkeuring van het uitwerkingsplan in strijd is met de wet. Volgens artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. De Afdeling stelt vast dat de gemeenteraad de bevoegdheid tot het vaststellen van uitwerkingsplannen aan het college heeft gemandateerd, maar dat deze mandaatverlening in strijd is met artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel bepaalt dat mandaat niet kan worden verleend voor de bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, tenzij dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

De Afdeling concludeert dat het college niet bevoegd was om het uitwerkingsplan vast te stellen, waardoor de goedkeuring van het plan door de verweerder ook in strijd is met de wet. Het beroep van de appellant is gegrond verklaard, en de Afdeling vernietigt het besluit van de verweerder en onthoudt goedkeuring aan het uitwerkingsplan. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en de provincie Noord-Holland is gelast om het griffierecht aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

200602573/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Amsterdam,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van Amsterdam het uitwerkingsplan "Uitwerking 12 en partiële herziening uitwerking 4 van het bestemmingsplan IJburg, eerste fase, voor delen van het Steigereiland" (hierna: het plan) vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 februari 2006, kenmerk
2005-60711, beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 26 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ingekomen van het college van Amsterdam. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2006, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.W.J. van der Steen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is het college van Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, ambtenaar van de gemeente, daar als partij gehoord.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Formele aspecten
2.2.    Het plan is een uitwerking van het bestemmingsplan "IJburg, eerste fase" (hierna: het bestemmingsplan).
2.3.    Ingevolge artikel 11 van de WRO, voor zover thans van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat, tenzij de gemeenteraad zich daarbij deze bevoegdheden zelf heeft voorbehouden, het college van burgemeester en wethouders volgens bij het plan te geven regelen het plan moet uitwerken.
2.3.1.    Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet.
Ingevolge artikel 10:3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt mandaat in ieder geval niet verleend indien het betreft een bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, tenzij bij de verlening van die bevoegdheid in mandaatverlening is voorzien.
2.4.    In artikel 4, vijfde lid, aanhef, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan is onder meer bepaald dat de gemeenteraad bevoegd is om één of meer uitwerkingsplannen vast te stellen voor de gronden waarvoor een uitwerkingsplan in de zin van artikel 11 van de WRO moet worden vastgesteld.
Uit dit planvoorschrift volgt dat de gemeenteraad de bevoegdheid om een uitwerkingsplan vast te stellen aan zichzelf heeft voorbehouden.
2.5.    Op 20 november 2002 heeft de gemeenteraad, op voorstel van het college van 7 november 2002, de bevoegdheid tot vaststelling van uitwerkingen van het bestemmingsplan gemandateerd aan het college.
2.6.    Gelet op het bepaalde in artikel 11 van de WRO kan de gemeenteraad bij het bestemmingsplan zijn bevoegdheid tot het vaststellen van een uitwerkingsplan, volgens bij het plan te geven regelen, aan het college delegeren.
De Afdeling overweegt dat de aard van de bevoegdheid tot het vaststellen van een uitwerkingsplan, nu die bevoegdheid ziet op het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, zich in beginsel verzet tegen de mandatering van die bevoegdheid. Gelet op het bepaalde in artikel 10:3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb kan mandaatverlening van de bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften slechts plaatsvinden, indien bij de verlening van die bevoegdheid in de mandaatverlening is voorzien. Daargelaten de vraag of in de voorschriften van een bestemmingsplan kan worden voorzien in mandaatverlening van de bevoegdheid tot het vaststellen van een uitwerkingsplan, is gebleken dat in het onderhavige geval in de voorschriften van het bestemmingsplan een dergelijke bevoegdheid tot mandaatverlening niet is opgenomen.
De in overweging 2.5 vermelde mandaatverlening is gelet op het vorenstaande in strijd met artikel 10:3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb. Het college was derhalve niet bevoegd het uitwerkingsplan vast te stellen.
2.6.1.    Gelet op het vorenstaande is het plan vastgesteld in strijd met artikel 10:3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb. Door het plan niettemin goed te keuren heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.7.    Uit het vorenstaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plan. Gelet hierop behoeft het beroep van appellant inhoudelijk geen bespreking.
Proceskostenveroordeling.
2.8.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 15 februari 2006, kenmerk 2005-60711;
III.    onthoudt goedkeuring aan het uitwerkingsplan "Uitwerking 12 en partiële herziening uitwerking 4 van het bestemmingsplan IJburg, eerste fase, voor delen van het Steigereiland";
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V.    gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Taal
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007
325-533.