200604234/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1662 van de rechtbank Zutphen van 19 april 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Groenlo-Lichtenvoorde, thans het college van burgemeester en wethouders van Oost-Gelre.
Bij besluit van 30 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde, thans het college van burgemeester en wethouders van Oost-Gelre (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Oosterbeekse Vastgoed Combinatie Project Ontwikkeling B.V" (hierna: OVC B.V) een vergunning verleend voor het houden van een kampeerterrein.
Bij besluit van 2 november 2004 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Daarbij is het bestreden besluit herroepen en de gevraagde vergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 19 april 2006, verzonden op 28 april 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 juli 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 augustus 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B. ten Have en ing. G.H. Hiddink, beiden ambtenaren der gemeente, OVC B.V, vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem en [directeur] van OVC B.V, en [partij] tezamen met zijn echtgenote, zijn verschenen. Appellanten zijn met bericht niet verschenen.
2.1. Appellanten zijn allen eigenaar van een perceel met opstal, gelegen in het chaletpark "Ressort Lievelde". OVC B.V is exploitante van het park en heeft hiervoor een exploitatievergunning aangevraagd. Deze vergunning is in eerste instantie door het college verstrekt, maar is bij beslissing op bezwaar herroepen en alsnog geweigerd.
2.2. Appellanten bestrijden het oordeel van de rechtbank dat zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden, omdat zij een van het belang van OVC B.V afgeleid belang hebben. Appellanten betogen dat zij in hun hoedanigheid van eigenaar direct in hun belangen zijn getroffen.
2.3. Dit betoog slaagt. Appellanten hebben als eigenaren van de afzonderlijke percelen naast de aanvrager van de exploitatievergunning een afzonderlijk belang met betrekking tot de afwijzing van deze vergunning. Zonder de exploitatievergunning is het voor appellanten niet mogelijk om de percelen te gebruiken voor het plaatsen van een (sta)caravan, terwijl er gezien de bestemming "camping" die op de percelen rust ook geen ander gebruik mogelijk is. Door het besluit worden zij direct geraakt in hun belang, te weten de uitoefening van hun eigendomsrecht. De rechtbank heeft dit miskend. Nu gelet op het bovenstaande het hoger beroep gegrond is, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. De Afdeling zal doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen het tegen het besluit van 2 november 2004 gerichte beroep voor zover de rechtbank hier niet aan is toegekomen behandelen.
2.4. De Afdeling stelt vast dat het besluit van 2 november 2004 bij uitspraak van heden, met uitspraakno.
200604300/1, door de Afdeling is vernietigd. Gelet hierop hebben appellanten geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van het door hen ingestelde beroep. De Afdeling zal het beroep daarom alsnog niet-ontvankelijk verklaren. In dit verband merkt de Afdeling op dat het college eveneens de belangen van appellanten bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar zal dienen te betrekken.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 19 april 2006 in zaak no. 04/1662;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oost-Gelre tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oost-Gelre aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Oost-Gelre aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 689,00 (zegge: zeshonderdnegenentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007.