200604594/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Bergen op Zoom,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/4055 WET van de rechtbank Breda van 10 mei 2006 in het geding tussen:
Bij besluit van 29 september 2004 heeft appellant (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van [wederpartij] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2005 heeft de gemeenteraad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de gemeenteraad met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief, ingekomen op 22 juni 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 juni 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2007, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.M.E.M. Verpaalen, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij] zijn verschenen.
2.1. [wederpartij], voormalig eigenaar van het perceel [locatie] te [plaats], heeft verzocht om vergoeding van waardevermindering van dit perceel door de vaststelling van het bestemmingsplan de "Derde wijziging van het Uitbreidingsplan in hoofdzaken 1960", omdat daardoor de mogelijkheid om een of meerdere landarbeiderswoningen op te richten is vervallen.
2.2.1. De gemeenteraad klaagt dat - kort weergegeven - de rechtbank heeft miskend dat het verzoek een herhaling vormt van het verzoek van [wederpartij] uit 1987, waarop de Afdeling voor de geschillen van bestuur bij uitspraak van 19 april 1989, in zaak no. G09.87.0055.11.89, heeft beslist en hij het daarom onder verwijzing naar zijn eerdere beschikking mocht afwijzen.
2.2.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de gemeenteraad het verzoek ten onrechte als een herhaald verzoek heeft aangemerkt, nu het eerdere verzoek op het vergoeden van planschade door het wegvallen van de mogelijkheid om landarbeiderswoningen op te richten ten gevolge van het bestemmingsplan "Jankenberg 1980" zag, zijnde een andere planologische maatregel dan die genoemd in het thans afgewezen verzoek, zodat enkele verwijzing naar de eerdere afwijzing voor deze afwijzing niet toereikend was. De aangevallen uitspraak komt echter voor vernietiging in aanmerking, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit niet in stand heeft gelaten.
2.3.1. Aan de afwijzing heeft de gemeenteraad tevens een advies van de planschadebeoordelingscommissie van 24 mei 2004 ten grondslag gelegd dat de "Derde wijziging van het Uitbreidingsplan in hoofdzaken 1960" niet tot een voor [wederpartij] nadeliger planologische situatie heeft geleid, omdat ook onder het voorafgaande regime, gevormd door het "Uitbreidingsplan in Hoofdzaak 1948" met betrekking tot het zuidelijk en het "Uitbreidingsplan in Hoofdzaak 1960" met betrekking tot het noordelijk deel van het perceel, ter plaatse geen landarbeiderswoningen mochten worden opgericht, aangezien [wederpartij] niet over een daarvoor vereiste aaneengesloten kavel van tenminste 2 ha beschikte.
[wederpartij] heeft de juistheid van dit advies niet, althans niet gemotiveerd, bestreden.
2.3.2. Ook uit de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling voor de geschillen van bestuur van 19 april 1989 kan worden afgeleid dat oprichting van de agrarische bebouwing ter plaatse ingevolge de genoemde Uitbreidingsplannen slechts was toegestaan op een aaneengesloten kavel met een oppervlakte van minimaal 2 ha, zodat [wederpartij] dat ook destijds niet zonder meer mocht.
Wegens tijdverloop zijn bepaalde stukken niet meer beschikbaar, waardoor thans niet meer kan worden vastgesteld welke de exacte reikwijdte is van de Uitbreidingsplannen en/of de zogenaamde 2 hectare-eis betrekking had op beide perceelsgedeelten. De gevolgen daarvan moeten voor rekening van [wederpartij] komen, omdat hij het verzoek om vergoeding van planschade eerst 14 jaar na de verkoop van zijn perceel en 28 jaar na de vaststelling van de volgens hem schadeveroorzakende planologische maatregel heeft gedaan.
2.3.3. Nu het ervoor moet worden gehouden dat de "Derde wijziging van het Uitbreidingsplan in hoofdzaken 1960" voor [wederpartij] geen planologisch nadeel opleverde, kan een nieuw te nemen beslissing op het door hem gemaakte bezwaar uitsluitend strekken tot handhaving van de afwijzing van het verzoek.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking, doch slechts voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit daarbij niet in stand heeft gelaten en de gemeenteraad heeft opgedragen een nieuwe beslissing op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar te nemen. Voor het overige dient zij te worden bevestigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 29 september 2005 geheel in stand blijven.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 mei 2006 in zaak nr. 05/4055, doch uitsluitend voor zover zij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit daarbij niet in stand heeft gelaten en heeft bepaald dat de gemeenteraad een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar neemt;
III. bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven, en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zijlstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007