ECLI:NL:RVS:2007:AZ9530

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606240/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om handhaving illegale opslag en verkoop van vuurwerk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 13 juli 2006 het beroep van appellanten niet-ontvankelijk verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal om een last onder dwangsom op te leggen wegens illegale opslag en verkoop van vuurwerk door een vergunninghoudster. Het college had eerder, op 26 november 2003, het verzoek van appellanten om handhaving afgewezen. Appellanten stelden dat er sinds eind 2001 illegale activiteiten plaatsvonden, maar ter zitting werd bevestigd dat er sindsdien geen opslag of verkoop van vuurwerk meer had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat appellanten geen belang meer hadden bij hun beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van hun verzoek. De Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 28 februari 2007.

Uitspraak

200606240/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 05/885 van de rechtbank Middelburg van 13 juli 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal (hierna: het college) het verzoek van appellanten om over te gaan tot het opleggen van een last onder dwangsom wegens de illegale opslag en verkoop van vuurwerk door [vergunninghoudster] afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2005 heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het door appellanten daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 9 augustus 2005 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, het verzoek van appellanten om handhaving van 22 december 2000 gegrond en ontvankelijk verklaard en alsnog invulling aan het verzoek gegeven.
Bij uitspraak van 13 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door appellanten daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2007, waar appellanten in persoon, en het college, vertegenwoordigd door B.G.J. Lobée, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Aanleiding voor het verzoek tot handhaving was het bekend worden bij appellanten van een rapportage-formulier bedrijfsbezoek van 3 januari 2002, waarin een ambtenaar van de gemeente had vastgesteld dat op 31 december 2001 bij [vergunninghoudster] enkele dozen vuurwerk waren opgeslagen, die hij trachtte te verkopen.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het college en [vergunninghoudster] ter zitting onweersproken hebben gesteld dat er sinds eind 2001 geen opslag en verkoop van vuurwerk meer plaatsvindt bij [vergunninghoudster].
Appellanten en het college hebben desgevraagd ter zitting van de Afdeling bevestigd dat sedert eind 2001 geen opslag of verkoop van vuurwerk meer bij [vergunninghoudster] is geconstateerd. Daarmee staat vast dat appellanten met deze procedure niet meer kunnen bereiken wat zij beoogden. De rechtbank heeft derhalve terecht geconcludeerd dat appellanten geen belang meer hadden bij beoordeling van hun beroep.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena                                 w.g. Den Broeder
Lid van de enkelvoudige kamer              ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007
187-306-538.