200606074/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Zevenaar,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/49 van de rechtbank Arnhem van 12 juli 2006 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Zevenaar.
Bij besluit van 2 februari 2005 heeft de raad van de gemeente Zevenaar (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van appellanten om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 21 december 2005 heeft de gemeenteraad het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 15 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 11 september 2006 en 2 oktober 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 oktober 2006 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2007, waar appellanten in persoon en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. J. Steenhuis, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad een belanghebbende, voor zover blijkt dat hij ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek dient te worden bezien of sprake is van wijziging van het planologisch regime waardoor belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de gestelde schadeveroorzakende planologische maatregel te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime.
2.3. Appellanten zijn sinds 1994 eigenaar van percelen aan de [locatie] te Zevenaar, kadastraal bekend gemeente Oud-Zevenaar, sectie […], nrs. […]. Zij hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat zij schade hebben geleden ten gevolge van het op 24 april 2002 vastgestelde bestemmingsplan Betuweroute. Bij dit plan hebben de percelen van appellanten de bestemming "wonen" en "agrarisch gebied met landschappelijke waarden" gekregen. Met deze wijziging is komen te vervallen de bestemming "agrarisch kernrandgebied" met bouwperceel, op grond waarvan ter plaatse een agrarisch bedrijf met één bedrijfswoning mocht worden opgericht, alsmede de bevoegdheid bestond voor een tweede bedrijfswoning vrijstelling te verlenen, die de percelen op grond van de voorheen geldende bestemmingsplannen "Buitengebied, 15e en 21e herziening" hadden.
2.4. Niet in geschil is dat appellanten door de bestemmingsplanwijziging in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren. In geschil is uitsluitend of de door de planwijziging ontstane planschade redelijkerwijs ten laste van appellanten dient te blijven. Hiertoe dient te worden beoordeeld of de planologische wijziging voorzienbaar was. Of sprake is van voorzienbaarheid van de planologische wijziging op grond waarvan het daaruit voortvloeiende nadeel redelijkerwijs voor rekening dient te blijven van degene die stelt schade te hebben geleden, moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in ongunstige zin zou veranderen.
2.5. De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord en daartoe overwogen dat nu de komst van de Betuweroute voor appellanten voorzienbaar er voor hen als redelijk denkende en handelende eigenaren eveneens aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ten aanzien van de betreffende gronden zou gaan veranderen. Nu appellanten van de agrarische bouw- en gebruiksmogelijkheden, die de voorheen geldende bestemmingsplannen boden, geen gebruik hebben gemaakt, hebben zij het risico van een voor hen nadelige planologische wijziging passief aanvaard. De gemeenteraad heeft het verzoek derhalve terecht afgewezen, aldus de rechtbank.
2.6. Appellanten stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemeenteraad hun verzoek om planschadevergoeding op goede gronden heeft afgewezen, omdat zij het risico van bestemmingswijziging voor hun percelen hebben aanvaard. Daartoe stellen zij dat ook als de aanleg van de Betuweroute voorzienbaar moet worden geacht, dit geenszins impliceert dat ook de wijziging van de planologische bestemming van hun percelen eveneens voorzienbaar moet worden geacht en hen in zoverre geen passieve risico-aanvaarding kan worden tegengeworpen.
2.7. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellanten het risico van bestemmingswijziging hebben aanvaard.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 7 april 2004, no.
200304702/1, JB 2004/206 geoordeeld dat de aanleg van de Betuweroute direct aan de zuidzijde van de woning van [appellant 1] voor hem voorzienbaar was. Daartoe is in aanmerking genomen dat de vaststelling en ter inzage legging van het ontwerp-PKB Betuweroute, de vaststelling van het (definitieve) kabinetsstandpunt, neergelegd in PKB deel 3, de goedkeuring hiervan door de Tweede en eerste Kamer, de publicatie in de Staatscourant van PKB deel 4 en de terinzagelegging daarvan, alle vóór de datum van aankoop hebben plaatsgevonden. In verband met de aanleg van de Betuweroute dienden appellanten rekening te houden met het feit dat de gemeenteraad opnieuw onder ogen zou zien of de percelen dezelfde bestemming zouden houden. Naast de komst van de Betuweroute was daarbij van belang dat de percelen al gedurende een langere periode niet agrarisch werden gebruikt. Daarmee bestond er voor appellanten als redelijk denkende en handelende eigenaren aanleiding rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op hun percelen zou gaan veranderen in de zin dat de agrarische bouw- en gebruiksmogelijkheden zou vervallen en de planologische situatie van hun percelen in overeenstemming zou worden gebracht met de reeds vele jaren bestaande feitelijke situatie, waarin sprake was van een burgerwoning c.a. zonder bestaand agrarisch bedrijf.
Appellanten hebben geen enkel concreet gegeven aangedragen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij serieuze plannen hadden om op hun percelen een agrarisch bedrijf op te richten, dan wel de gronden voor dat doel aan derden te verkopen. Zij waren daartoe vanaf de aankoop van hun percelen in 1994 tot het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan Betuweroute in 2001 wel in de gelegenheid. Door van die mogelijkheid geen gebruik te maken, ook toen zij konden zien aankomen dat de planologische situatie ter plaatse aan de orde kon komen, hebben zij het risico van de voor hen nadelige bestemmingswijziging aanvaard en behoort de schade die zij daardoor lijden voor hun rekening te blijven.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007