ECLI:NL:RVS:2007:AZ9523

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605592/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een inrichting door de burgemeester van Maastricht en de gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 juni 2006. De burgemeester van Maastricht had op 14 januari 2005 besloten om de door appellant geëxploiteerde inrichting aan de [locatie] te Maastricht met ingang van 15 januari 2005 voor onbepaalde tijd te sluiten. Appellant verzocht de burgemeester op 18 maart 2005 om opheffing van deze sluiting, maar zijn verzoek werd pas op 29 augustus 2005 ingewilligd. Appellant maakte bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek en de burgemeester verklaarde dit bezwaar gegrond, maar vergoedde de proceskosten niet. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de proceskosten moest vergoeden, maar verklaarde het beroep voor het overige ongegrond. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 februari 2007. Appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot voeging van zijn beroep tegen andere besluiten had afgewezen. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van zaken over hetzelfde onderwerp, en dat de rechtbank niet verplicht was om de zaken te voegen. Appellant stelde ook dat de rechtbank had miskend dat hij niet alleen om proceskostenvergoeding vroeg, maar ook om schadevergoeding. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat er geen expliciet verzoek tot schadevergoeding was gedaan.

Het hoger beroep werd in zoverre ongegrond verklaard, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing had genomen op het verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze geen beslissing had genomen op het verzoek om schadevergoeding, maar wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad van State bevestigde de overige delen van de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

200605592/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2028 van de rechtbank Maastricht van 16 juni 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Maastricht.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2005 heeft de burgemeester van Maastricht (hierna: de burgemeester) de door appellant geëxploiteerde [inrichting] aan de [locatie] te Maastricht (hierna: het pand) met ingang van 15 januari 2005, vanaf 12.00 uur, voor onbepaalde tijd gesloten.
Bij brief van 18 maart 2005 heeft appellant de burgemeester verzocht tot opheffing van deze sluiting.
Bij brief van 25 juli 2005 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op dat verzoek.
Bij besluit van 29 augustus 2005 heeft de burgemeester het verzoek van appellant tot opheffing van de sluiting van het pand ingewilligd.
Bij besluit van 31 augustus 2005 heeft de burgemeester het door appellant gemaakte bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek gegrond verklaard en besloten de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar niet te vergoeden.
Bij uitspraak van 16 juni 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover daarbij het verzoek van appellant om vergoeding van de door hem in verband met de behandeling van het gemaakte proceskosten is afgewezen, de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd en bepaald dat de burgemeester aan appellant de proceskosten voor de behandeling van het bezwaar dient te vergoeden. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 juli 2006 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2007, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.A.A. de Jonge, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank zijn verzoek tot voeging van het beroep tegen het besluit van 31 augustus 2005 en de beroepen tegen de besluiten van 3 en 10 april 2006, bij de rechtbank bekend onder nos. AWB 06/1403 en 1404, ten onrechte heeft afgewezen. Dit betoog slaagt niet, waartoe het volgende wordt overwogen. Bij besluit van 3 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders een bij besluit van 26 augustus 2005 verleende vrijstelling van een bestemmingsplan gehandhaafd. Bij besluit van 10 april 2006 heeft de burgemeester het besluit van 29 augustus 2005 tot opheffing van de sluiting van het pand gehandhaafd. De rechtbank kon inzake het beroep tegen het besluit van 31 augustus 2005 volstaan met de beoordeling van de vraag of de burgemeester tijdig een beslissing heeft genomen inzake het verzoek tot opheffing van de sluiting van het pand en of de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing voor vergoeding in aanmerking komen. Daartoe was het niet noodzakelijk om te treden in het feitencomplex, zoals dit ten grondslag ligt aan de besluiten van 3 en 10 april 2006. De rechtbank heeft reeds daarom kunnen oordelen dat er geen sprake was van zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp als bedoeld in artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en derhalve kunnen afzien van voeging.
2.2.    Appellant betoogt eveneens tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat in het bezwaarschrift van 25 juli 2005 niet alleen is verzocht om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek om opheffing van de sluiting van het pand, maar tevens is verzocht om vergoeding van andere schade.
Appellant heeft in het bezwaarschrift gesteld dat zijn verzoek om opheffing van de sluiting van het pand op 18 maart 2005 ten onrechte niet op diezelfde dag is toegewezen en dat het handelen van de burgemeester in meerdere opzichten onrechtmatig zal blijken. Vervolgens heeft hij de gemeente aansprakelijk gesteld voor de daardoor door hem geleden en te lijden schade. Van een expliciet en in enigerlei mate gespecificeerd verzoek tot vergoeding van schade veroorzaakt door het niet tijdig nemen van een besluit is geen sprake. Bovendien heeft hij het verzoek aan het einde van het bezwaarschrift uitdrukkelijk beperkt tot een verzoek tot betaling van proceskosten. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat van een verzoek tot vergoeding van andere schade geen sprake was en dat de burgemeester dientengevolge niet gehouden was daarover een beslissing te nemen.
2.3.    Het hoger beroep is in zoverre ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
2.4.    Appellant betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen op zijn verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb. Appellant heeft in zijn beroepschrift van 3 november 2005 expliciet verzocht om schadevergoeding krachtens artikel 8:73 van de Awb. Hij stelt naast advocaatkosten schade te hebben geleden in de vorm van betaalde huur voor het pand in de periode van 18 maart 2005 tot 29 augustus 2005. Nu de rechtbank heeft nagelaten te beslissen op dit verzoek is het hoger beroep in zoverre gegrond en dient de aangevallen uitspraak in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wijst de Afdeling het verzoek alsnog af.
Daartoe wordt overwogen dat met het enkele overschrijden van de beslistermijn nog niet vaststaat dat de door appellant gestelde schade (mede) daardoor is ontstaan, nu de beroepen tegen de besluiten van 3 en 10 april 2006 nog bij de rechtbank aanhangig zijn en derhalve nog niet vaststaat of ter zake van het besluit van 14 januari 2005 aanspraak op schade bestaat. Derhalve is er geen grond om toepassing te geven aan artikel 8:73, eerste lid, van de Awb.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 juni 2006 in zaak no. AWB 05/2028, voor zover de rechtbank heeft nagelaten te beslissen op het verzoek om schadevergoeding;
III.    wijst het verzoek om schadevergoeding af;
IV.    bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, voor het overige;
V.    gelast dat de gemeente van Maastricht aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007
299