ECLI:NL:RVS:2007:AZ9520

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603776/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering monumentenvergunning voor bouwproject in Edam-Volendam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam om een bouwvergunning en een monumentenvergunning te verlenen voor het aanbrengen van een luifel aan een pand. De aanvraag werd op 24 december 2004 afgewezen, waarna de rechtbank Haarlem op 13 april 2006 het beroep van de appellant gegrond verklaarde en de beslissing op bezwaar vernietigde. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college het advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg mocht volgen bij de weigering van de vergunning. De Raad van State heeft de zaak op 9 januari 2007 behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en een deskundige. De Raad oordeelde dat het college onvoldoende had aangetoond dat er geen vergelijkbare gevallen waren waarin wel een luifel was toegestaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden waarop deze rustte. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 28 februari 2007.

Uitspraak

200603776/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/4972 van de rechtbank Haarlem van 13 april 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam (hierna: het college) de aanvraag van appellant om een bouwvergunning en een monumentenvergunning voor het bouwen van een luifel, het wijzigen van de kleuren van de kozijnen, ramen en deuren, het vervangen van een reclamebord en het aanbrengen van een tweetal logo's aan het pand op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 17 augustus 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2006, verzonden op 18 april 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 augustus 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. L.A.H.M. Creemers, advocaat te Zaandam en G.J. Zijlstra, en het college, vertegenwoordigd door drs. K. Kooijman, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep van appellant richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank dat het college terecht een monumentenvergunning heeft geweigerd voor het aanbrengen van een luifel aan het pand op het perceel. Het college heeft geen hoger beroep ingesteld. Voor zover het college in zijn brief van 8 augustus 2006 heeft betoogd dat het zich niet kan vinden in de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de kleurstelling van het bouwplan, valt dat dan ook buiten de grenzen van het geschil in hoger beroep, zodat dit betoog buiten bespreking wordt gelaten.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (hierna: de Rijksdienst) ten grondslag heeft mogen leggen aan het besluit tot weigering van de monumentenvergunning. In dit verband betoogt appellant dat uit het door hem overgelegde rapport van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Zijlstra Schipper Architectenbureau BNA B.V." (hierna: Zijlstra Schipper Architectenbureau) blijkt dat het advies van de Rijksdienst niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Dit betoog faalt. Niet is gebleken dat het advies van de Rijksdienst naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de monumentale waarde ten grondslag had mogen leggen. Het in dit verband door appellant overgelegde rapport van Zijlstra Schipper Architectenbureau doet daaraan niet af. Dit rapport houdt slechts een opvatting in over de in geding zijnde criteria van welstand en de toepassing daarvan ten aanzien van het onderhavige bouwplan en geeft geen oordeel over de in het advies van de Rijksdienst gegeven beoordeling omtrent de invloed van het bouwplan op de monumentale waarde van het pand. Het rapport kan dan ook niet tot het oordeel leiden dat het college het advies van de Rijksdienst niet aan zijn besluit tot weigering van de monumentenvergunning ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college tijdig en afdoende heeft weerlegd dat, met betrekking tot de door hem in bezwaar en beroep genoemde panden, geen sprake is van vergelijkbare gevallen.
Dit betoog slaagt. Appellant heeft ter zitting het betoog dat sprake is van rechtens vergelijkbare gevallen waarbij wel een luifel is geplaatst beperkt tot de panden Jan Nieuwenhuizenplein 5 (de zogeheten kaaswaag) en 8 en Spuistraat 9. Ten aanzien van deze panden, en met name ten aanzien van de kaaswaag, heeft appellant gemotiveerd betoogd dat de stellingen van het college dat de door appellant genoemde panden geen rijksmonumenten betreffen, dateren van voor de gemeentelijke welstandsnota van 2004, verschillen wat betreft functie of architectuur of panden zijn waarbij de luifel al onderdeel uitmaakt van het oorspronkelijke ontwerp, geen deugdelijke weerlegging vormen van het betoog, dat sprake is van rechtens vergelijkbare gevallen. In de brief van 8 augustus 2006 noch ter zitting heeft het college inzichtelijk gemaakt in hoeverre de door appellant bedoelde panden rechtens niet op één lijn te stellen zijn met het pand van appellant. Ter zitting is vast komen te staan dat het college geen nader onderzoek heeft verricht, maar slechts ongemotiveerd heeft volstaan met bovengenoemde stellingen. In verband met het vorenstaande is de beslissing op bezwaar op dit punt dan ook onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, zodat dit in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. Nu echter het dictum van de aangevallen uitspraak juist is, dient deze, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak en die van de rechtbank, voor zover niet door deze uitspraak verbeterd, opnieuw op het bezwaarschrift van appellant te beslissen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden waar deze op rust;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Edam-Volendam aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Edam-Volendam aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007
328-503.