200602835/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Fietsersbond, gevestigd te Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2341 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 maart 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.
Bij besluit van 9 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende (hierna: het college) geweigerd een verkeersbesluit te nemen tot het realiseren van fietspaden op (gedeeltes van) de Kapelstraat en de Jan Deckerstraat door plaatsing van borden en tot het instellen van een 30 kilometerzone op deze beide straten.
Bij besluit van 20 december 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het zich richt tegen de weigering in de Kapelstraat en de Jan Deckerstraat een 30 kilometerzone in te stellen, deze weigering onder aanvulling van de motivering gehandhaafd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zich richt tegen de weigering om fietspaden te realiseren.
Bij uitspraak van 2 maart 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd en bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Het beroep voor zover gericht tegen het niet instellen van een 30 kilometerzone is door de rechtbank ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 mei 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij besluit van 11 april 2006 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, het door appellant gemaakte bezwaar met betrekking tot de weigering fietspaden te realiseren alsnog gegrond verklaard en die weigering onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij brief van 17 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door [bestuurslid] van appellant, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Davits en W.G.M. van Ham, ambtenaren der gemeente, en [senior projectleider] bij Arcadis, zijn verschenen.
2.1. Aanleiding voor het verzoek van appellant om verkeersbesluiten te nemen was de herinrichting van de Kapelstraat en de Jan Deckerstraat, die heeft plaatsgevonden toen de riolering ter plaatse werd vervangen. Daarbij is de weg, die aanvankelijk inclusief fietsstroken 9 meter breed was, versmald tot 6,5 meter, waarvan 4 meter voor auto's, met aan weerszijden daarvan een fietssuggestiestrook van 1,25 meter, terwijl de maximumsnelheid is gehandhaafd op 50 kilometer per uur. Daarnaast zijn parallel aan de weg aan een kant parkeerplaatsen gerealiseerd. Door de thans reeds uitgevoerde herinrichting is in de ogen van appellant voor fietsers een onveilige situatie ontstaan, welke door de gewenste verkeersbesluiten kan worden opgeheven.
2.2. Het college heeft naar aanleiding van het advies van de Algemene kamer van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften om nader te motiveren dat de veiligheid van de fietsers voldoende is gewaarborgd, nu de wegbreedte met 2,50 meter is verminderd, het adviesbureau Goudappel en Coffeng opdracht gegeven een verkeersveiligheidsaudit te laten uitvoeren. De conclusies van deze audit zijn neergelegd in de notitie 'Verkeersveiligheidsaudit centrumplan Heeze' van 5 november 2004. In de beslissing op bezwaar van 20 december 2005, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de herinrichting de snelheid van het verkeer reeds heeft gereduceerd, dat het instellen van een 30 kilometerzone een negatief effect zal hebben op de doorstroming, terwijl er een alternatieve doorgaande route ontbreekt, dat de financiële middelen voor de herinrichting tot 30 kilometerzone vooralsnog ontbreken en dat de gemeente werkt aan het realiseren van een alternatieve doorgaande route - de randweg -, waarna de maximumsnelheid in de Kapelstraat en de Jan Deckerstraat alsnog kan worden aangepast. Wat betreft het verzoek om het aanleggen van fietspaden heeft het college zich op het standpunt gesteld dat dit de feitelijke inrichting van de weg betreft, zodat geen sprake is van een voor bezwaar of beroep vatbaar besluit. Derhalve is het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek tot de aanleg van fietspaden moet worden geacht te zijn gericht op het nemen van een besluit tot het plaatsen van een bord G11 uit bijlage 1 van het RVV 1990, zodat tegen de weigering een dergelijk besluit te nemen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bezwaar openstaat. Om deze reden heeft zij het besluit op bezwaar vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Wat betreft de weigering tot het nemen van een verkeersbesluit tot verlaging van de maximaal toegestane snelheid van 50 naar 30 kilometer per uur, heeft de rechtbank overwogen dat met het oog op het belang van een veilig gebruik van de weg door fietsers geen sprake is van een dermate onevenwichtige belangenafweging dat het besluit op bezwaar de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
2.4. Bij het naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank genomen nieuwe besluit van 11 april 2006 is niet aan de bezwaren van appellant tegemoetgekomen, zodat het hoger beroep van appellant, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht wordt mede een beroep tegen dit besluit in te houden. Appellant kan zich niet verenigen met de bij dit besluit gehandhaafde weigering een verkeersbesluit te nemen met betrekking tot het aanleggen van fietspaden. Hij stelt zich op het standpunt dat deze weigering in strijd is met eerder door het college gepresenteerde plannen om wel vrijliggende fietspaden aan te leggen. Voorts betoogt appellant dat het college ten onrechte niet is ingegaan op door hem aangedragen alternatieven volgens welke de aanleg van fietspaden wel mogelijk is.
2.4.1. Dit betoog treft geen doel. Uit de stukken kan worden afgeleid dat er weliswaar plannen bestonden om een vrijliggend fietspad aan te leggen, maar dat hiertoe geen concrete besluiten zijn genomen. Geen rechtsregel staat er aan in de weg dat eerder gemaakte plannen in de loop van het besluitvormingsproces nog worden gewijzigd. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat de aanleg van een vrijliggend fietspad over de gehele lengte van de Kapelstraat en de Jan Deckerstraat feitelijk niet of nauwelijks mogelijk is. Langs het betrokken gedeelte van beide wegen is onvoldoende ruimte om fietspaden aan te leggen. Het standpunt van het college dat bij de aanleg van fietspaden de wegen niet eenduidig kunnen worden ingericht en fietsers deels ook over de rijbaan zullen moeten rijden, hetgeen een minder overzichtelijke en verwarrende situatie oplevert, waarmee de veiligheid van de weggebruikers niet is gediend, komt de Afdeling niet onjuist voor. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid tot voornoemde weigering, zoals gehandhaafd in bezwaar, heeft kunnen komen.
2.5. Appellant kan zich voorts niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren de maximumsnelheid op de betrokken wegen te verlagen tot 30 kilometer per uur. Hij stelt zich hiertoe op het standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met de veiligheid van de fietsers en wijst in dit verband op de volgende conclusie in het verslag van de door Goudappel en Coffeng uitgevoerde verkeersveiligheidsaudit:
'Het belangrijkste bezwaar tegen het voorliggende ontwerp is de keuze voor een maximumsnelheid en ontwerpsnelheid van 50 km/h, gegeven de gekozen fietsvoorzieningen, de smalle rijbaan en de sterke verblijfsfunctie met [het] verspreide oversteken. Zeker bij de geldende intensiteiten van het autoverkeer biedt deze keuze geen duurzaam veilige oplossing.'
Tevens verwijst appellant naar andere kritische reacties in verband met de inrichting van de weg en het handhaven van een maximum snelheid van 50 kilometer per uur, zoals van het informatiepunt Duurzaam Veilig en van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven. Voorts stelt appellant zich, naar aanleiding van ervaringen die elders zijn opgedaan, op het standpunt dat de invoering van een 30 kilometerzone niet tot gevolg heeft dat de doorstroming vermindert.
2.5.1. De Afdeling overweegt als volgt. Het college heeft zich met betrekking tot de kritiek dat de herinrichting met de daarbij gekozen maximumsnelheid geen duurzaam veilige oplossing biedt op het standpunt gesteld dat het niet slechts de veiligheid van de fietser dient te bezien, maar ook overige belangen zoals de doorstroming van het verkeer bij de besluitvorming moet betrekken. Het argument van het belang van een goede doorstroming wordt echter ondergraven door het eveneens door het college ingenomen standpunt dat het verkeer ter plaatse al langzamer is gaan rijden als gevolg van de herinrichting. In dat licht bezien heeft het college onvoldoende gemotiveerd op welke wijze de doorstroming van het verkeer in gevaar zou komen wanneer besloten zou worden tot het instellen van een 30 kilometerzone. Gelet op de hiervoor aangehaalde conclusie uit de verkeersveiligheidsaudit kan voorts het betoog van het college dat de ongevalcijfers niet zijn verslechterd en dat de wegaanpassing zelf al een snelheidsremmend effect heeft, niet voldoende grondslag bieden voor de weigering van het gevraagde verkeersbesluit. Als een voldoende draagkrachtige motivering voor die weigering kan evenmin dienen de enkele stelling dat er financiële belemmeringen zouden zijn.
De rechtbank heeft het vorenstaande niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beslissing op bezwaar van 20 december 2005, voor zover betrekking hebbend op de weigering een 30 kilometerzone in te stellen, vernietigen wegens strijd met het vereiste van een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.6. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft verzuimd de betaling van het griffierecht te gelasten, hoewel het beroep van appellant door de rechtbank gedeeltelijk gegrond is verklaard, slaagt evenzeer. De Afdeling zal doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen de gemeente Heeze-Leende gelasten het door appellant in beroep betaalde griffierecht alsnog te vergoeden.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 maart 2006 in zaak no. AWB 04/2341, voor zover daarbij het beroep van appellant ongegrond verklaard is alsmede voor zover daarbij is verzuimd om de betaling van het door appellant in beroep betaalde griffierecht te gelasten;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre alsnog gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 20 december 2005, kenmerk 121392, voor zover daarbij de weigering om in de Kapelstraat en de Jan Deckersstraat een 30 kilometer zone in te stellen is gehandhaafd;
V. gelast dat de gemeente Heeze-Leende aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 689,00 (zegge: zeshonderdnegenentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt;
VI. verklaart het beroep tegen het besluit van 11 april 2006 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007