200603864/3.
Datum uitspraak: 23 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Vondels Beheer B.V.", gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 4 oktober 2005, heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam (hierna: de stadsdeelraad), op voorstel van het dagelijks bestuur van 22 september 2005, het bestemmingsplan "Oud-West" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 april 2006, kenmerk 2006-20175, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 20 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 16 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 februari 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd mr. P.W.L. Russell, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door mr. A. Dirkse, ambtenaar van het stadsdeel, en bijgestaan door mr. W.D. de Vos, advocaat te Amsterdam.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Het bestemmingsplan "Oud-West" voorziet in een planologische regeling voor het stadsdeel Oud-West en voorziet, voor zover hier van belang, in beperkte uitbreidingsmogelijkheden voor hotels, met uitzondering van de panden aan de Vondelstraat 18, 20, 24, 26, 28 en 30, zijnde het hotel Vondel.
2.3. Verzoekster verzoekt bij wege van voorlopige voorziening het goedkeuringsbesluit te schorsen voor zover het betreft de goedkeuring aan de zinsnede "exclusief de panden aan de Vondelstraat 18, 20, 24, 26, 28 en 30" zoals opgenomen in artikel 6, tweede lid, onder f, van de planvoorschriften. Daartoe voert zij aan dat ten onrechte is voorzien in een uitsluitingsregeling, die de toevoeging van het pand Vondelstraat 22 aan het hotel Vondel onmogelijk maakt. Zij beoogt met haar verzoek de verlening van een door haar aangevraagde en door het stadsdeelbestuur geweigerde bouwvergunning bij de te nemen beslissing op bezwaar alsnog mogelijk te maken.
2.4. De panden aan de Vondelstraat 18, 20, 24, 26, 28 en 30 hebben de bestemming "Woongebied 2 (WG2)" en de aanduidingen "horeca-slapen (hs)" en "niet-woonfunctie in gehele pand". Het pand aan de Vondelstraat 22 heeft eveneens de bestemming "Woongebied 2 (WG2)" en is niet voorzien van aanduidingen. Op 12 september 2005 heeft verzoekster een bouwaanvraag gedaan voor het toevoegen van het pand Vondelstraat 22 aan het hotel Vondel. Op 14 juli 2006 is geweigerd bouwvergunning en vrijstelling van het voorheen geldende bestemmingsplan te verlenen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 2 oktober 2006 bezwaar gemaakt.
2.5. De Voorzitter overweegt dat het bestemmingsplan reeds in werking is getreden. Het plan zal op grond daarvan het toetsingskader in de bouwvergunningprocedure vormen bij de te nemen beslissing op bezwaar. Het voordien geldende bestemmingsplan, dat het oorspronkelijke toetsingskader vormde voor de aanvraag van de bouwvergunning, waarvoor geen aanhoudingsplicht gold, maakte de verlening van een bouwvergunning niet mogelijk. Het verzoek strekt er toe dat artikel 6, tweede lid, onder f, van de planvoorschriften zonder de uitsluitingsregeling bij de beslissing op bezwaar in aanmerking wordt genomen en in die redactie, mits aan de overige voorwaarden voor het verlenen van de bouwvergunning is voldaan, het mogelijk zal maken dat de bouwvergunning alsnog kan worden verleend.
Bij inwilliging van het verzoek zou aldus een situatie kunnen ontstaan waarbij op grond van een voorlopige voorziening een bouwvergunning wordt verleend, terwijl de verlening van die bouwvergunning niet mogelijk was onder het voordien geldende bestemmingsplan en evenmin onder het goedgekeurde bestemmingsplan, indien in de bodemprocedure de goedkeuring van het in geschil zijnde planvoorschrift in stand blijft. Het treffen van een voorlopige voorziening leent zich er niet voor onomkeerbare gevolgen op te roepen die nadien in strijd kunnen blijken te zijn met de beslissing in de bodemprocedure. Dit geldt zeker in het voorliggende geval, nu naar het oordeel van de Voorzitter niet is uitgesloten, dat in de bodemprocedure de goedkeuring van het in geschil zijnde planvoorschrift in stand blijft. De Voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat het hotel reeds eerder door middel van een vrijstelling ingevolge artikel 19 van de WRO uitbreidingsmogelijkheden heeft gekregen en dat het stadsdeel uitdrukkelijk heeft beoogd bij de toegestane functieveranderingen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de planvoorschriften met die omstandigheid rekening te willen houden.
2.6. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kegge
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2007