200608145/2.
Datum uitspraak: 22 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "RGV Holding B.V.", gevestigd te Arnhem,
verzoekster,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 28 februari 2006 heeft de gemeenteraad van Putten het bestemmingsplan "Westelijk Buitengebied" vastgesteld.
Bij besluit van 17 oktober 2006, kenmerk 2006-008331, heeft verweerder zowel ingevolge artikel 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening als ingevolge artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "RGV Holding B.V." (hierna: RGV) bij brief van 18 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2006 beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft RGV de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 februari 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers en ir. A. Fopma, ambtenaren van de provincie Gelderland, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van gedeputeerde staten van Flevoland, vertegenwoordigd door dr. ing. A.A. van den Berg, ambtenaar van de provincie Flevoland. De gemeenteraad is niet verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor het westelijke deel van het buitengebied van de gemeente Putten.
2.3. Verweerder heeft aan artikel 9, tweede lid, derde onderdeel, en artikel 9, vierde lid, van de planvoorschriften goedkeuring onthouden, voor zover deze planonderdelen betrekking hebben op de in de bijlage van het bestreden besluit betrokken gronden. Hij is van mening dat niet is uit te sluiten dat voormelde planonderdelen significante effecten kunnen hebben op de speciale beschermingszone "Wolderwijd en Nuldernauw" (hierna: de sbz) en dat in dit verband ten onrechte geen passende beoordeling is gemaakt.
2.4. Verzoekster stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan artikel 9, tweede lid, derde onderdeel, en vierde lid, van de planvoorschriften, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Dagrecreatie, strand (Rs)", gelegen aan het Nuldernauw. Daartoe voert zij aan dat de door haar gewenste vervangende strandkiosken geen significante effecten zullen hebben op de sbz en dat derhalve geen passende beoordeling is vereist.
2.5. Ingevolge artikel 19j, eerste en tweede lid, van de Nbw 1998, voor zover van belang, behoeft een besluit tot het vaststellen van een plan als hier aan de orde, dat gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het aangewezen gebied kan verslechteren of een verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, goedkeuring van gedeputeerde staten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Nbw 1998 wordt onder gedeputeerde staten verstaan gedeputeerde staten van de provincie waarin gebieden als bedoeld in artikel 10a geheel of grotendeels zijn gelegen.
De sbz "Wolderwijd en Nuldernauw" is een gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998 en ligt grotendeels in de provincie Flevoland.
2.6. Het plan als zodanig behoeft ingevolge artikel 19j, eerste en tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Nbw 1998 naast de goedkeuring van het college van gedeputeerde staten van Gelderland tevens de goedkeuring van het college van gedeputeerde staten van Flevoland omdat het plan de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in voormelde sbz kan verslechteren of een verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor de sbz is aangewezen. In dit verband is ter zitting door het college van gedeputeerde staten van Flevoland aangegeven dat niet zozeer de door RGV voorgestane betrekkelijk kleinschalige ontwikkelingen, maar het samenstel van alle mogelijke ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt in de nabijheid van de sbz van betekenis is.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat tussen voormelde colleges coördinerend overleg heeft plaatsgevonden teneinde de besluitvorming parallel te laten verlopen. De gemeenteraad heeft echter nagelaten bij het college van gedeputeerde staten van Flevoland een verzoek tot goedkeuring ingevolge artikel 19j van de Nbw 1998 te doen. De Voorzitter gaat er van uit dat als gevolg van het ontbreken van het vereiste besluit omtrent goedkeuring van het college van gedeputeerde staten van Flevoland het gehele plan thans nog niet in werking is getreden. Reeds daarom is van onverwijlde spoed, op grond waarvan een voorlopige voorziening getroffen dient te worden geen sprake.
Voorts overweegt de Voorzitter dat het verzoek van RGV er toe strekt dat voormelde planonderdelen alsnog worden goedgekeurd. Een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt is, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, alleen dan zal strekken tot goedkeuring van deze planonderdelen indien voor verweerder geen ruimte bestaat een andersluidende beslissing te nemen. Van een zodanige situatie is niet gebleken, noch van uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen, dat de procedure in de bodemzaak in redelijkheid niet kan worden afgewacht.
2.7. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek van RGV te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kegge
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2007