ECLI:NL:RVS:2007:AZ9491

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600042/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Rijksweg 35 en spoor door gemeenteraad Hellendoorn

Op 21 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Hellendoorn het bestemmingsplan "Rijksweg 35 en spoor" vastgesteld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit werd goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Overijssel op 2 december 2005. Tegen deze goedkeuring hebben appellanten op 17 januari 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 21 december 2006, waarbij de gemeenteraad van Hellendoorn en de Minister van Verkeer en Waterstaat als partijen aanwezig waren. De appellanten waren afwezig, maar hadden hun standpunt schriftelijk ingediend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen het overgangsrecht van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure in acht genomen. De zaak betreft de goedkeuring van een bestemmingsplan, waarbij de Afdeling oordeelt dat de verweerder de beoordelingsmarges niet heeft overschreden. De Afdeling heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan beoogt een omleiding van de N35 ten noorden van het centrum van Nijverdal te realiseren, wat deel uitmaakt van de Rijksweg A35.

Appellanten hebben betoogd dat de goedkeuring van het bestemmingsplan onterecht is, omdat de aansluiting van de Rijksweg A35 op hun gronden is voorzien, wat hun woon- en bedrijfsbebouwing in gevaar brengt. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieven en dat er concrete mogelijkheden zijn voor de verplaatsing van de bedrijfsbebouwing van appellanten. De Afdeling concludeert dat de belangen van appellanten zorgvuldig zijn afgewogen en dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van appellanten is ongegrond verklaard.

Uitspraak

200600042/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2005, heeft de gemeenteraad van Hellendoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Rijksweg 35 en spoor" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 december 2005, no. RWB/2005/2394, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 17 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 12 juli 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door drs. G. Rooks, ambtenaar van de provincie Overijssel, is verschenen. Appellanten zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
Voorts zijn daar als partij gehoord de gemeenteraad van Hellendoorn, vertegenwoordigd door mr. A.H.J. Brinker, ambtenaar van de gemeente, en de Minister van Verkeer van Waterstaat, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te 's-Gravenhage.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Doel van het plan
2.3.    Met het bestemmingsplan wordt beoogd het tracé van de N35 van een omleiding ten noorden van het centrum van Nijverdal te voorzien. De omleiding zal deel uitmaken van de Rijksweg A35 en zal deels worden gebundeld met de spoorlijn Zwolle-Almelo. Het omgeleide tracé zal ten oosten van de kern Nijverdal van een aansluiting op het bestaande wegennet worden voorzien, de zogenoemde noord-zuidverbinding.
Het standpunt van appellanten
2.4.    Appellanten stellen dat verweerder het bestemmingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd omdat de aansluiting van de Rijksweg A35 op het bestaande wegennet op hun gronden is voorzien, waardoor hun woon- en bedrijfsbebouwing ter plaatse niet gehandhaafd kan blijven. Appellanten stellen dat een zorgvuldig onderzoek naar alternatieven voor de situering van de desbetreffende op-en afrit ten onrechte achterwege is gebleven. Voorts stellen appellanten dat ten tijde van het nemen van het goedkeuringsbesluit geen passende alternatieve locatie voor hun woning en bedrijf beschikbaar was, zodat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005, nr.
200406961/1.
Het standpunt van verweerder
2.5.    Verweerder heeft zich ten aanzien van de situering van de noord-zuidverbinding op het woon-/bedrijfsperceel van appellanten op het standpunt gesteld dat de noodzaak daarvan voldoende is onderbouwd. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat zowel de gemeente Hellendoorn als Rijkswaterstaat al het mogelijke in het werk stellen ten einde via minnelijke weg te komen tot verplaatsing van het bedrijf van appellante.
Vaststelling van de feiten
2.5.1.    Uit de stukken, waaronder het raadsvoorstel, kan worden afgeleid dat meerdere alternatieven voor de situering van de noord-zuidverbinding zijn onderzocht. Aan de onderzochte alternatieven kleven blijkens de stukken verkeerskundige nadelen, of nadelen uit een oogpunt van woon- en leefklimaat. Ook heeft een van de onderzochte alternatieven een aantasting van het als Natura 2000-gebied aan te wijzen "Wierdense Veld" tot gevolg.
2.5.2.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellanten met Rijkswaterstaat onderhandelen over de aankoop van hun perceel [locatie 1] met de daarop aanwezige woon- en bedrijfsbebouwing. Voorts is gebleken dat het bedrijf verplaatst kan worden naar de locatie [locatie 2], alwaar ook een (bedrijfs-)woning kan worden betrokken, en dat zowel van de zijde van de provincie Overijssel als van de zijde van de gemeente Hellendoorn de noodzakelijke medewerking zal worden verleend om deze verplaatsing mogelijk te maken.
2.5.3.    In door appellanten genoemde uitspraak van 16 maart 2005 heeft de Afdeling als volgt overwogen:
2.6.3 (…)     Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de mogelijkheden voor appellanten om hun bedrijf te verplaatsen zeer beperkt zijn.
Verweerder heeft dit miskend. Hierdoor heeft verweerder de belangen van appellanten niet op een zorgvuldige wijze afgewogen tegen de belangen die zijn gediend met de verwezenlijking van het plan. Hierbij heeft de Afdeling betrokken dat het op de weg van verweerder lag om zich in zijn besluit niet uitsluitend te baseren op een toezegging van het gemeentebestuur dat het zich zal inspannen een passende oplossing te vinden, maar nader te onderzoeken welke mogelijkheden bestaan voor verplaatsing van het bedrijf en of het gemeentebestuur daadwerkelijk voornemens was deze toezegging gestand te doen. Het vorenstaande klemt te meer nu ter zitting is gebleken dat ook thans nog geen enkel uitzicht bestaat op een alternatieve vestigingsplaats. De stelling van verweerder dat het plan hoe dan ook uitvoerbaar is, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders, aangezien dat niet met zich brengt dat van het op een zorgvuldige wijze afwegen van belangen kan worden afgezien.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.4.    In hetgeen appellanten hebben betoogd bestaat geen grond voor het oordeel dat alternatieven voor de situering van de noord-zuidverbing niet zorgvuldig zijn onderzocht. Verweerder heeft aan de uitkomsten van dit onderzoek derhalve overwegende betekenis mogen toekennen.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in redelijkheid niet van  kon uitgaan dat de bedrijfsbebouwing kan worden verplaatst op een wijze die voldoende recht doet aan de belangen van appellanten. Nu voorts ter zitting is gebleken dat concreet zicht bestaat op verplaatsing, is geen sprake van omstandigheden vergelijkbaar met die in de zaak die aan de orde was in de hier aangehaalde uitspraak. Het betoog van appellanten leidt derhalve niet tot het oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen, hun belangen heeft miskend.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Het beroep van appellanten is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep van appellanten ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven                 w.g. Tulmans
Voorzitter                         ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007
381