200606673/1.
Datum uitspraak: 21 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden,
verweerder.
Bij besluit van 9 mei 2005 heeft verweerder aan appellant schadevergoeding als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer toegekend ten bedrage van € 58.251,00.
Bij besluit van 28 februari 2006, verzonden op 3 maart 2006, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 april 2006, bij de rechtbank Leeuwarden ingekomen op 20 april 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 juni 2006 heeft verweerder bij de rechtbank Leeuwarden een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 september 2006 heeft de rechtbank Leeuwaarden het beroepschrift met bijlagen ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. A.P.J.G. Berkers, werkzaam bij DAS rechtsbijstand N.V., en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.L. Bennen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 15.20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kent, indien degene tot wie een beschikking is gericht krachtens artikel 8.25, eerste lid, onder a, zich ten gevolge daarvan voor kosten ziet gesteld dan wel schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te blijven, het gezag dat de beschikking in eerste aanleg heeft gegeven, hem, voor zover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien, op zijn verzoek dan wel uit eigen beweging een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.
2.2. Bij besluit van 5 december 2000 heeft verweerder aan appellant krachtens artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer een vergunning verleend voor opslag, ompakken en verkoop van maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft verweerder krachtens artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer (oud) deze vergunning gedeeltelijk ingetrokken.
Bij besluit van 9 mei 2005 heeft verweerder wegens het nemen van het besluit van 24 juni 2003 aan appellant krachtens artikel 15.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer schadevergoeding toegekend ten bedrage van € 58.251,00. Het toegekende bedrag heeft betrekking op incidentele bedrijfsschade bij verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten.
2.3. Appellant betoogt dat aan hem ten onrechte geen vergoeding is toegekend voor vermogensschade. Appellant wijst er in dit verband op dat in de huurovereenkomst tussen hem en de huurder van de tevens in het pand [locatie] gevestigde sportschool een koopoptie voor de huurder was opgenomen om het gehuurde object te kopen "inclusief het recht om met gebruik van de vuurwerkvergunning vuurwerk op te slaan en te verkopen, welk recht partijen begroten op een waarde van ƒ 200.000,00" (€ 90.756,04). Appellant voert aan dat hij door intrekking van de vergunning deze koopoptie niet meer te gelde kan maken. De exploitatiemogelijkheden van het pand zijn door de intrekking van de vergunning beperkt, hetgeen zijn weerslag heeft op de waarde van het pand, aldus appellant. Dat dergelijke vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komt, volgt volgens appellant uit paragraaf 5.2, onder II.b, van de Circulaire schadevergoedingen (hierna: de circulaire).
2.4. Bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding heeft verweerder de circulaire gehanteerd. Volgens paragraaf 5.2, onder II.b, van de circulaire kan vermogensschade in geval van een bedrijfsverplaatsing onder meer "bestaan uit een beperkte waardevermindering van de oude opstallen omdat de exploitatie ervan niet meer op de oude voet kan plaatsvinden".
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het betrokken pand geen eigendom is van appellant, doch van de rechtspersoon naar buitenlands recht "Huelva Holdings Limited" (hierna: Huelva Holdings), gevestigd te Douglas, Isle of Man. Deze rechtspersoon is tevens de verhurende partij bij de huurovereenkomst van 26 augustus 2001, waarin de door appellant bedoelde koopoptie is opgenomen.
Uit het vorenstaande volgt dat de schade, die appellant stelt te lijden door waardevermindering van het pand en het niet te gelde kunnen maken van de koopoptie, wat er overigens van deze gestelde schade zij, niet ten laste van appellant komt. Er is in zoverre derhalve geen sprake van de in artikel 15.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer omschreven situatie dat degene tot wie een beschikking is gericht krachtens artikel 8.25, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer, ten gevolge daarvan schade lijdt. Dat appellant binnen Huelva Holdings de functie van general manager bekleedt, maakt dit niet anders, aangezien de rechtspersoon de drager van de vermogensrechtelijke rechten en plichten is. Verweerders besluit appellant geen vergoeding voor vermogensschade toe te kennen is dan ook, zij het op andere gronden dan in het bestreden besluit vermeld, juist.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Kuipers
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2007