ECLI:NL:RVS:2007:AZ8992

Raad van State

Datum uitspraak
21 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607639/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen milieuvergunning

In deze zaak gaat het om een beroep dat is ingesteld door appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Winschoten. Dit college heeft op 17 mei 2006 een melding geaccepteerd van vergunninghoudster voor het veranderen van haar inrichting, gelegen op een specifiek adres in Winschoten. Appellanten, die als omwonenden worden aangeduid, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar hun bezwaar werd op 12 september 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Dit leidde tot het indienen van een beroep bij de Raad van State op 19 oktober 2006.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 februari 2007, waarbij zowel appellanten als vertegenwoordigers van de gemeente aanwezig waren. De kern van het geschil draait om de vraag of appellanten als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Appellanten betogen dat de uitbreiding van de opslagloods voor stro hen zal raken, omdat dit zou leiden tot een toename van de productie en daarmee tot hinder in hun woonomgeving.

De Raad van State overweegt dat appellanten op een afstand van 475 meter tot 10 kilometer van de inrichting wonen. De rechtbank concludeert dat er geen aannemelijke milieugevolgen voor de woningen van appellanten zijn aangetoond, waardoor zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Dit leidt tot de conclusie dat het college van burgemeester en wethouders het bezwaar van appellanten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200607639/1.
Datum uitspraak: 21 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaatsen],
en
het college van burgemeester en wethouders van Winschoten,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2006 heeft verweerder een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geaccepteerd van [vergunninghoudster] voor het veranderen van haar inrichting op het adres [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 12 september 2006, verzonden op 13 september 2006, heeft verweerder het door appellanten hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 16 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2007, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.K. Spijk en B.J. Kuper, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 31 maart 2004 heeft verweerder aan vergunninghoudster een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een stroverwerkingsbedrijf. De melding heeft betrekking op een uitbreiding van een opslagloods voor stro met 300 m2.
2.2.    Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van die wet wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3.    Appellanten betogen dat verweerder hun bezwaar tegen het besluit van 17 mei 2006 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij stellen als omwonenden belanghebbenden te zijn bij dit besluit. Zij voeren in dit verband aan dat de uitbreiding van de opslagloods een toename van de productie tot gevolg heeft, zodat zij ter plaatse van hun woningen hinder zullen ondervinden.
2.3.1.    Appellanten wonen op een afstand die varieert van ongeveer 475 meter tot 10 kilometer van de inrichting. Noch uit de stukken, noch ter zitting is aannemelijk geworden dat ter plaatse van de woningen van appellanten milieugevolgen van het bestreden besluit kunnen worden ondervonden. Verweerder heeft appellanten dan ook terecht niet aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Derhalve heeft verweerder het bezwaar van appellanten terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.    Het beroep is ongegrond. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink                                       w.g. Fransen
Lid van de enkelvoudige kamer       ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2007
407-537.