200605520/1.
Datum uitspraak: 21 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2360 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 juni 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ommen.
Bij besluit van 12 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ommen (hierna: het college) besloten om door het plaatsen van verkeersborden de Chevalleraustraat en de Danteweg met ingang van 10 mei 2005 gesloten te verklaren voor vrachtverkeer, behoudens bevoorradingsverkeer.
Bij besluit van 4 november 2005 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 augustus 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 september 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur] van appellante, en het college, vertegenwoordigd door Z. Zoric, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de wet), voor zover van belang, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW) dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2. Op 21 juli 2004 is in het kader van het herinrichtingsplan Prinses Julianastraat door het college bepaald dat de Prinses Julianastraat en de Schurinkstraat vanaf de Prinses Julianastraat tot de Chevalleraustraat gesloten zijn voor vrachtverkeer, behoudens bevoorradingsverkeer. Daarnaast is voor het vrachtverkeer een nieuwe route naar de bedrijventerreinen ingesteld. Naar aanleiding van het als gevolg van deze geslotenverklaring toegenomen vrachtverkeer op de Chevalleraustraat, heeft het college het onderhavige verkeersbesluit genomen. Hiertoe is overwogen dat de Chevalleraustraat en de Danteweg in de notitie "Duurzaam Veilig Ommen" van het Buro voor verkeerskundige advisering van 8 januari 2001 zijn aangeduid als erftoegangswegen A in het verblijfsgebied binnen de bebouwde kom, waarop ontmoetingen met grote snelheids- en massaverschillen dienen te worden voorkomen. Door het verbieden van vrachtverkeer worden, aldus het college in het primaire besluit, dat bij de beslissing op bezwaar is gehandhaafd, de beide wegen sterk ontlast, waardoor de verkeersveiligheid zal verbeteren. Daarbij is van belang geacht dat van de Chevalleraustraat door fietsende scholieren gebruik wordt gemaakt. Tevens is beoogd hierdoor het leefklimaat rond de Chevalleraustraat en de Danteweg te verbeteren.
2.3. Appellante komt in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat het college in redelijkheid heeft kunnen komen tot het onderhavige verkeersbesluit. Zij heeft in de eerste plaats verwezen naar de gronden van het bij de rechtbank door haar ingediende beroep.
De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank deze beroepsgronden terecht en op goede gronden heeft verworpen, zodat het hoger beroep van appellante in zoverre geen nadere bespreking behoeft.
2.4. Ter aanvulling hierop betoogt appellante dat, waar voor het vrachtverkeer een verbod van toepassing is, de Chevalleraustraat en de Danteweg wel zijn opengesteld voor landbouwverkeer.
Dit betoog biedt geen grond voor een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen. Landbouwverkeer is niet gelijk aan vrachtverkeer. Anders dan voor vrachtverkeer, geldt voor landbouwvoertuigen dat deze niet sneller kunnen of mogen rijden dan 25 kilometer per uur. Ook zijn rijkswegen en provinciale wegen in beginsel niet voor landbouwvoertuigen toegankelijk. Inmiddels is, zo blijkt uit het verweer in hoger beroep, waarin het college heeft aangegeven ook het landbouwverkeer uit het centrum van Ommen te willen weren, van de zijde van Rijkswaterstaat te kennen gegeven dat geen bezwaar bestaat tegen het voornemen van het college de Prinses Julianastraat gesloten te verklaren voor landbouwverkeer, dat vervolgens gedeeltelijk van de rijksweg N34 gebruik zal moeten maken.
2.5. Voorts betoogt appellant dat er een schadepost voor hem zal ontstaan wegens het moeten omrijden via de nieuw route.
Ook dit betoog leidt niet tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Weliswaar zullen de vrachtwagens van het transportbedrijf van appellante ten gevolge van het verkeersbesluit een andere route moeten gaan rijden, maar niet is aannemelijk geworden dat het bedrijf van appellante daardoor onevenredig zwaar zal worden benadeeld. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de economische belangen van appellante, afgewogen tegenover de belangen die zijn gediend met de afsluiting van de Chevalleraustraat en Danteweg voor vrachtverkeer, niet zodanig groot zijn dat op grond daarvan moet worden geoordeeld dat van deze afsluiting had moeten worden afgezien.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2007