200605600/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/979 van de rechtbank Arnhem van 3 juli 2006 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Arnhem.
Bij besluit van 23 september 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand Arnhem (hierna: de raad) de aanvraag van appellante om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft de raad het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 28 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 september 2006 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2007, waar appellante in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. I.E.J. Weideveld-Buitenhuis, zijn verschenen.
2.1. Appellante betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bepaalde in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) eraan in de weg staat dat haar beroep bij de rechtbank wordt ontvangen, nu appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 23 september 2005. Het tegen dat besluit ingediende bezwaarschrift is geschreven en ondertekend door de advocaat van appellante. Gelet op de bewoordingen "met deze afwijzing kan ik mij niet verenigen" in het bezwaarschrift heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat alleen de advocaat van appellante voor zichzelf bij de raad een bezwaarschrift heeft ingediend. Anders dan appellante betoogt kan het feit dat zij in haar beroepschrift het bezwaarschrift heeft beschreven als "mijn bezwaar", daarin geen verandering brengen.
2.2. Voorts beroept appellante zich tevergeefs op het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb. Ingevolge dit artikel is de bestuursrechter bevoegd een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingediend, ondanks schending van een vormvoorschrift, in stand te laten, indien blijkt dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Van schending van zo een voorschrift is in dit geval evenwel geen sprake. Het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb ziet immers niet op de procedure van totstandkoming van een besluit of de wijze waarop het moet worden genomen of vastgelegd door het bestuursorgaan.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Aan behandeling van de beroepsgronden van appellante die zijn gericht tegen de afwijzing van haar aanvraag om een toevoeging om rechtsbijstand komt de Afdeling niet toe.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007
47-515.
200605600/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/979 van de rechtbank Arnhem van 3 juli 2006 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Arnhem.
Bij besluit van 23 september 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand Arnhem (hierna: de raad) de aanvraag van appellante om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft de raad het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 28 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 september 2006 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2007, waar appellante in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. I.E.J. Weideveld-Buitenhuis, zijn verschenen.
2.1. Appellante betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bepaalde in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) eraan in de weg staat dat haar beroep bij de rechtbank wordt ontvangen, nu appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 23 september 2005. Het tegen dat besluit ingediende bezwaarschrift is geschreven en ondertekend door de advocaat van appellante. Gelet op de bewoordingen "met deze afwijzing kan ik mij niet verenigen" in het bezwaarschrift heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat alleen de advocaat van appellante voor zichzelf bij de raad een bezwaarschrift heeft ingediend. Anders dan appellante betoogt kan het feit dat zij in haar beroepschrift het bezwaarschrift heeft beschreven als "mijn bezwaar", daarin geen verandering brengen.
2.2. Voorts beroept appellante zich tevergeefs op het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb. Ingevolge dit artikel is de bestuursrechter bevoegd een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingediend, ondanks schending van een vormvoorschrift, in stand te laten, indien blijkt dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Van schending van zo een voorschrift is in dit geval evenwel geen sprake. Het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb ziet immers niet op de procedure van totstandkoming van een besluit of de wijze waarop het moet worden genomen of vastgelegd door het bestuursorgaan.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Aan behandeling van de beroepsgronden van appellante die zijn gericht tegen de afwijzing van haar aanvraag om een toevoeging om rechtsbijstand komt de Afdeling niet toe.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007