ECLI:NL:RVS:2007:AZ8464

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605676/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag extra tijdsbesteding rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand 's-Hertogenbosch

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank de afwijzing van de Raad voor Rechtsbijstand 's-Hertogenbosch van een aanvraag om extra tijdsbesteding heeft bevestigd. De aanvraag werd ingediend door de appellant, die op 8 april 2005 toestemming vroeg voor extra tijdsbesteding in verband met een bewerkelijke strafzaak. De Raad voor Rechtsbijstand wees deze aanvraag af, en het bezwaar dat de appellant hiertegen indiende werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 19 juni 2006.

Appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de zaak niet zo specifiek was dat meer werkzaamheden nodig waren dan binnen de goedgekeurde periode van 24 uren konden worden verricht. Hij verwees naar verschillende documenten en stukken die volgens hem de complexiteit van de zaak aantoonden. De rechtbank had echter in haar beoordeling de urenstaat, extra zittingen en deskundigenrapporten betrokken en concludeerde dat de Raad in redelijkheid had kunnen besluiten dat de verstrekte gegevens niet voldoende waren om de aanvraag voor extra tijdsbesteding toe te wijzen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 14 februari 2007.

Uitspraak

200605676/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2928 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 19 juni 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) de aanvraag van appellant om toestemming voor extra tijdsbesteding afgewezen.
Bij besluit van 5 augustus 2005 heeft de raad het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juni 2006, verzonden op 23 juni 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 augustus 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand
's-Hertogenbosch van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2007. Appellant en de raad zijn met bericht niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 22, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr), wordt, indien in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Bvr, voor zover thans van belang, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de tijdsgrens van de periode waarvoor rechtsbijstand is verleend, een aanvraag in bij het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad (hierna: het bureau) tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, van het Bvr, stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad de aanvraag om toestemming voor extra tijdsbesteding in een bewerkelijke zaak kon afwijzen op de grond dat de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken niet zo specifiek is, dat meer werkzaamheden nodig zijn dan binnen de onderhavig begrote en goedgekeurde periode van 24 uren verricht kunnen worden. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank voorbijgaat aan de verwijzing in zijn aanvraag naar de uitvoerige reconstructie en naar een eerdere behandeling ter zitting alsmede aan zijn uitvoerige bezwaarschrift en de overgelegde urenstaten, processen-verbaal van de zittingen, de dagvaarding, het proces-verbaal van de reconstructie en het proces-verbaal van het Landelijk Video Reconstructie Team, waaruit volgens appellant blijkt dat het in dit geval om een specifieke en feitelijk complexe zaak gaat.
2.3.    Dit betoog slaag niet. Blijkens de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de urenstaat, de extra gehouden zittingen ten overstaan van de rechter-commissaris, het inwinnen en bestuderen van deskundigenrapporten en het plaatsvinden van descentes ten behoeve van de reconstructie bij haar beoordeling van het beroep van appellant betrokken. Niet valt dan ook in te zien dat de rechtbank voorbij zou zijn gegaan aan door appellant genoemde, en zijns inziens voor het onderzoek naar de bewerkelijkheid ervan van belang zijnde, aspecten van de tegen zijn cliënt aangespannen strafzaak. De rechtbank heeft daarin evenwel terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door appellant verstrekte gegevens niet maken dat diens zaak zo specifiek en bewerkelijk is, dat de aanvraag om toestemming voor extra tijdsbesteding toegewezen diende te worden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat blijkens het aan de bestreden beslissing op bezwaar ten grondslag gelegde advies van de Commissie voor bezwaar en beroep van 15 juli 2005 het bijwonen van meer dan één zitting en van de reconstructie al worden verdisconteerd in de aan de rechtsbijstandverlener toekomende vergoeding voor rechtsbijstand, zodat uit het zich voordoen van deze werkzaamheden niet zonder meer de complexiteit dan wel de bewerkelijkheid van de strafzaak kan worden afgeleid. Appellant heeft dienaangaande evenwel geen nadere onderbouwing verschaft. Met het zonder toelichting opsommen van de overige werkzaamheden heeft appellant evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zo specifieke en complexe en daardoor bewerkelijke zaak dat de raad extra uren had moeten toekennen.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena  w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007
47-515.