ECLI:NL:RVS:2007:AZ8451
Raad van State
- Hoger beroep
- C.H.M. van Altena
- A.M. van Meurs-Heuvel
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand door Raad voor Rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand in 's-Gravenhage. De aanvraag werd afgewezen op 16 november 2004, waarna de appellante bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 4 februari 2005 ongegrond verklaard door de Raad voor Rechtsbijstand. Vervolgens heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 3 juli 2006 het beroep van appellante tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 21 augustus 2006 is ingekomen.
De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens de zitting op 22 januari 2007 was appellante aanwezig, bijgestaan door een gemachtigde, terwijl de Raad voor Rechtsbijstand niet verscheen. De kern van het geschil betreft de vraag of het inkomen van appellante, dat bepalend is voor de toekenning van rechtsbijstand, correct is vastgesteld. Appellante betoogde dat haar inkomen sinds de invoering van het nieuwe zorgverzekeringstelsel op 1 januari 2006 lager is dan de grens van € 1.503,00 per maand, zoals genoemd in de Wet op de rechtsbijstand.
De Afdeling oordeelde echter dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde inkomen van appellante de wettelijke grens overschrijdt. De rechtbank had de inkomenssituatie per 1 januari 2006 niet relevant geacht, omdat het inkomen moest worden berekend op basis van eerdere betalingsperioden. Het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.