ECLI:NL:RVS:2007:AZ8445

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605275/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Poort, 3e herziening' vastgesteld door gemeenteraad van Reimerswaal

Op 25 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Reimerswaal, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Poort, 3e herziening' vastgesteld. Dit besluit werd goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Zeeland op 9 mei 2006. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, ingediend op 19 juli 2006. De zaak werd behandeld op 11 januari 2007, waarbij appellant in persoon verscheen en de verweerder vertegenwoordigd was door M. de Koeijer. Ook de raad van de gemeente Reimerswaal was vertegenwoordigd door J. Zegers.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene wet bestuursrecht. Appellant stelde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan onterecht was, omdat de beloofde groenvoorzieningen rondom het bedrijventerrein niet waren gerealiseerd. Verweerder daarentegen stelde dat de plandelen waartegen het beroep zich richtte, geen onderdeel uitmaakten van de huidige planherziening.

De Afdeling concludeerde dat het beroep van appellant zich niet richtte tegen het huidige plan, maar tegen de uitvoering van een eerder vastgesteld plan. Daarom kon er geen grond worden gevonden om te oordelen dat verweerder het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten. Het beroep werd ongegrond verklaard. De Afdeling merkte op dat het gemeentebestuur had toegezegd zich in te zetten voor de realisatie van de groenvoorziening en handhavend zou optreden indien de gronden in strijd met de bestemming werden gebruikt. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200605275/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Reimerswaal, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2005, het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Poort, 3e herziening" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 mei 2006, kenmerk RMW0605106/140/53, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 16 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 september 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2007, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door M. de Koeijer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij de raad van de gemeente Reimerswaal gehoord, vertegenwoordigd door J. Zegers, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellant
2.3.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Hij voert hiertoe aan dat de bomengordel die is voorzien rondom het bedrijventerrein, nog steeds niet is gerealiseerd, ondanks beloftes van het gemeentebestuur de groenvoorziening te realiseren.
Standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft geen reden gezien goedkeuring aan het bestemmingsplan te onthouden en stelt zich hierbij op het standpunt dat de plandelen waartegen het beroep zich richt, geen onderdeel uitmaken van deze planherziening.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Voor het bedrijventerrein is het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Poort, 2e herziening" van kracht dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 27 maart 2001 en door verweerder grotendeels is goedgekeurd op 6 november 2001. In dat plan is ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein voorzien in een groenvoorziening die aan de zuidelijke en zuidwestelijke zijde 14 meter breed is. De herziening voorziet onder andere in een toegang naar het terrein vanaf de Valckenisseweg.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    De Afdeling stelt vast dat het beroep van appellant zich niet richt tegen enig onderdeel van het plan dat thans voorligt, maar betrekking heeft op de uitvoering van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" rondom het bedrijventerrein dat is opgenomen in de 2e herziening. Dat plan is echter thans niet aan de orde.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, kan derhalve geen grond worden gevonden om te oordelen dat verweerder het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht had moeten achten.
Het beroep is ongegrond.
De Afdeling merkt daarbij op dat het gemeentebestuur ter zitting te kennen heeft gegeven dat bij de overeenkomst waarbij de desbetreffende gronden in de westelijke punt van het bedrijventerrein zijn verkocht een regeling getroffen had dienen te worden op grond waarvan was gewaarborgd dat de door appellant gewenste groenvoorziening zou worden gerealiseerd. Het gemeentebestuur heeft toegezegd dat hij zich ervoor zal inzetten dat deze groenvoorziening alsnog zal worden verwezenlijkt. Tevens heeft hij aangegeven dat hij handhavend zal optreden indien bedoelde gronden worden gebruikt in strijd met de daaraan gegeven bestemming.
Proceskostenveroordeling
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel                                           w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer             ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007
177-545