ECLI:NL:RVS:2007:AZ8434

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700762/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring kandidatenlijst voor provinciale statenverkiezingen Limburg

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 februari 2007 uitspraak gedaan over de ongeldigverklaring van een kandidatenlijst voor de verkiezingen van de leden van de provinciale staten van Limburg. De appellante, de vereniging 'Partij voor de Jongeren', had op 26 januari 2007 een kandidatenlijst ingediend bij het hoofdstembureau in Maastricht. Dit bureau verklaarde de lijst ongeldig omdat er niet voldoende ondersteuningsverklaringen waren ingeleverd. De appellante had 34 ondersteuningsverklaringen ingeleverd, maar er waren er minimaal 30 vereist. De appellante stelde dat het hoofdstembureau niet zorgvuldig had gehandeld door haar niet tijdig in kennis te stellen van het verzuim, waardoor zij niet in de gelegenheid was gesteld om het verzuim te herstellen.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het hoofdstembureau op 23 januari 2007, de dag van kandidaatstelling, een bewijs van inlevering had afgegeven aan de gemachtigde van appellante, met de aantekening dat de vereiste 30 ondersteuningsverklaringen ontbraken. De appellante had op 25 januari 2007 alsnog originele ondersteuningsverklaringen ingeleverd, maar het hoofdstembureau had deze verklaringen pas na de inlevering gecontroleerd. De Afdeling oordeelde dat het hoofdstembureau niet verplicht was om appellante opnieuw in kennis te stellen van het verzuim, omdat het de verantwoordelijkheid van de appellante was om de stukken op de juiste wijze in te leveren en eventuele gebreken tijdig te herstellen.

De Afdeling concludeerde dat het hoofdstembureau terecht had geoordeeld dat de kandidatenlijst ongeldig was, omdat appellante niet aan de vereisten van de Kieswet had voldaan. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200700762/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Partij voor de Jongeren", gevestigd te Stein,
appellante,
en
het Hoofdstembureau voor de verkiezing van de leden van provinciale staten van Limburg in kieskring I te Maastricht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2007 heeft verweerder (hierna: het hoofdstembureau) - onder meer - de door appellante ingediende kandidatenlijst voor de verkiezing van de leden van provinciale staten van Limburg in de kieskring Maastricht ongeldig verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 29 januari 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven, per fax ingekomen op 30 en 31 januari 2007.
Op 30 januari 2007 heeft het hoofdstembureau een verweerschrift ingediend.
Op 30 januari 2007 heeft de Kiesraad, daartoe door de Afdeling verzocht met toepassing van artikel 8:45, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2007, waar het hoofdstembureau, vertegenwoordigd door drs. E.H.H.M Soeren, L.A.P.M. Beurskens en H.B.P.J. Starren, allen ambtenaar in dienst van de gemeente Maastricht, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de Kiesraad, vertegenwoordigd door mr. J. Schipper-Spanninga, secretaris-directeur.
Appellante heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel H 1, eerste lid, van de Kieswet, voor zover thans van belang, kunnen op de dag van de kandidaatstelling bij de voorzitter van het hoofdstembureau of bij het door deze aan te wijzen lid van dat bureau, op de secretarie van de gemeente waar dit bureau is gevestigd, van negen tot vijftien uur, kandidatenlijsten worden ingeleverd.
Ingevolge artikel H 4, eerste lid, van de Kieswet, voor zover thans van belang, worden bij de kandidatenlijst overgelegd schriftelijke verklaringen van kiezers dat zij de lijst ondersteunen. Op deze verklaringen worden de kandidaten op dezelfde wijze en in dezelfde volgorde vermeld als op de lijst. Bij een verkiezing van de leden van provinciale staten waarin het aantal te verdelen zetels in de raad ten minste negenendertig is bedraagt het aantal over te leggen verklaringen ten minste dertig.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen verklaringen van ondersteuning slechts worden afgelegd door personen die binnen de kieskring waarvoor die lijst geldt, als kiezer zijn geregistreerd voor de desbetreffende verkiezing.
Ingevolge het derde lid van dit artikel ondertekent de kiezer die een verklaring van ondersteuning wenst af te leggen, binnen een termijn van zeven dagen voorafgaand aan of op de dag van de kandidaatstelling deze verklaring ter secretarie van de gemeente waar hij als kiezer is geregistreerd, in aanwezigheid van de burgemeester of een door deze daartoe aangewezen ambtenaar. De kiezer geeft daarbij de burgemeester of de ambtenaar blijk van zijn identiteit.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel gaat de burgemeester of de door hem daartoe aangewezen ambtenaar onverwijld na of de ondertekenaar als kiezer in zijn gemeente is geregistreerd. Indien hem blijkt dat dit het geval is, tekent hij dit op de verklaring aan.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel mag een kiezer niet meer dan één verklaring van ondersteuning ondertekenen.
Ingevolge artikel I 1, eerste lid, van de Kieswet houdt het hoofdstembureau op de dag van de kandidaatstelling, om zestien uur, een zitting tot het onderzoeken van de kandidatenlijsten.
Ingevolge artikel I 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Kieswet, geeft het hoofdstembureau, indien bij het onderzoek blijkt van het verzuim dat niet ten minste het aantal verklaringen, genoemd in artikel H 4, eerste lid, is overgelegd, daarvan onverwijld bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs kennis aan degene die de lijst heeft ingeleverd. Daarbij tellen niet mee de verklaringen die niet aan het bepaalde in artikel H 4, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, voldoen, de verklaringen waarop niet een aantekening als bedoeld in artikel H 4, vierde lid, voorkomt en de verklaringen van een kiezer die meer dan één verklaring heeft ondertekend.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan degene die de lijst heeft ingeleverd uiterlijk op de derde dag na de kandidaatstelling, het verzuim of de verzuimen in de kennisgeving aangeduid, herstellen ter secretarie van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd, op de eerste en tweede dag van negen tot zeventien uur en op de derde dag van negen tot vijftien uur.
Ingevolge artikel I 4 van de Kieswet, voor zover thans van belang, beslist het hoofdstembureau op de derde dag na de kandidaatstelling in een openbare zitting die om zestien uur aanvangt, over de geldigheid van de lijsten.
Ingevolge artikel I 5, aanhef en onder c, van de Kieswet is de lijst ongeldig waarbij, indien bij de lijst verklaringen van ondersteuning moeten worden overgelegd, niet ten minste het aantal geldige verklaringen, genoemd in artikel H 4, eerste lid, is overgelegd.
2.2.    Volgens het proces-verbaal van de zitting van het hoofdstembureau die op de voet van artikel I 4 van de Kieswet op vrijdag 26 januari 2007 om 16.00 uur is gehouden, heeft het hoofdstembureau tijdens de zitting als bedoeld in artikel I 1 van de Kieswet op 23 januari 2007 met betrekking tot de kandidatenlijst van appellante verschillende verzuimen geconstateerd, waaronder - hier van belang - het ontbreken van '30 x model H 4 (ondersteuningsverklaringen)'. Blijkens het 'bewijs van inlevering kandidatenlijst met toebehoren' heeft appellante op 25 januari 2007 34 originele ondersteuningsverklaringen ingeleverd bij de secretarie van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd. Vervolgens heeft het hoofdstembureau tijdens de zitting op vrijdag 26 januari 2007 de kandidatenlijst van appellante ongeldig verklaard wegens het ontbreken van twintig ondersteuningsverklaringen als bedoeld in artikel H 4, eerste lid, van de Kieswet.
2.3.    Appellante betoogt in het beroepschrift dat het hoofdstembureau de kandidatenlijst ten onrechte ongeldig heeft verklaard. Daartoe voert zij - samengevat - aan dat het hoofdstembureau verzuimd heeft, zowel op 23 januari 2007, de dag van kandidaatstelling, als op 25 januari 2007, de dag waarop de originele ondersteuningsverklaringen zijn ingeleverd, zorgvuldig onderzoek te verrichten naar de geldigheid van die ondersteuningsverklaringen. Volgens appellante had het hoofdstembureau haar gemachtigde die de lijst op 25 januari 2007 heeft ingeleverd onverwijld in kennis moeten stellen van het geconstateerde verzuim, zodat vóór vrijdag 26 januari 2007, 15.00 uur, het verzuim hersteld had kunnen worden door alsnog de vereiste dertig geldige ondersteuningsverklaringen in te leveren. Door de afgifte van het 'bewijs van inlevering kandidatenlijst met toebehoren' is door het hoofdstembureau bij haar ten onrechte de indruk gewekt dat de ondersteuningsverklaringen in orde waren bevonden, aldus appellante.
2.3.1.    Dit betoog slaagt niet.
Het hoofdstembureau heeft ter zitting van de Afdeling verklaard dat op 23 januari 2007 een schriftelijk bewijs van inlevering aan de gemachtigde van appellante is afgegeven met daarop de aantekening dat de vereiste dertig ondersteuningsverklaringen ontbraken. Reden van deze aantekening was dat de gemachtigde had verzuimd om in plaats van kopieën, originele ondersteuningsverklaringen in te leveren die zijn vereist om de geldigheid ervan te kunnen controleren. Het hoofdstembureau heeft geen kopie van dit bewijs van inlevering met de daarop gestelde aantekening bewaard. Het origineel ervan is aan de gemachtigde van appellante afgegeven. Voorts blijkt uit het feit dat de gemachtigde van appellante op 25 januari 2007 bij het hoofdstembureau alsnog de originele ondersteuningsverklaringen heeft ingeleverd, dat appellante daadwerkelijk op 23 januari 2007 van het verzuim op de hoogte is gesteld en toen in de gelegenheid is gesteld dit te herstellen. Eerst na de inlevering van die originele verklaringen op 25 januari 2007 heeft controle op de geldigheid ervan plaatsgevonden. Aan een afgegeven ontvangstbewijs kan, anders dan appellante kennelijk meent, niet het vertrouwen worden ontleend dat de ingeleverde stukken geldig zijn. Op grond van de Kieswet bestond voor het hoofdstembureau voorts geen verplichting om na de mededeling van het op 23 januari 2007 geconstateerde verzuim, maar vóór de zitting op 26 januari 2007 waarin over de geldigheid van de kandidatenlijst werd beslist, nogmaals kennis te geven aan appellante van een niet op de juiste wijze hersteld verzuim en een herstelmogelijkheid van geconstateerde gebreken te bieden. Het is de verantwoordelijkheid van de partij namens welke de stukken worden ingediend om, indien kennisgeving van een verzuim is gedaan, dit binnen de desbetreffende termijn en op de juiste wijze te herstellen. De Afdeling is daarbij bovendien met verweerder van oordeel dat het bij de onderhavige gebreken, die eerst na een inhoudelijke controle vóór de zitting als bedoeld in artikel I 4 van de Kieswet zijn geconstateerd, niet gaat om verzuimen als bedoeld in (onder meer) artikel I 2 van de Kieswet, ten aanzien waarvan het hoofdstembureau bij constatering op de zitting als bedoeld in artikel I 1, eerste lid, van de Kieswet of op het moment van inlevering vlak daarvóór, eenmaal de gelegenheid tot herstel moet bieden. Het gaat bij deze gebreken om ernstige onregelmatigheden, waarbij zo'n herstelmogelijkheid niet behoeft te worden geboden.
Op de openbare zitting als bedoeld in artikel I 4 van de Kieswet op 26 januari 2007 heeft het hoofdstembureau geconstateerd dat appellante het op 23 januari 2007 geconstateerde verzuim niet op de juiste wijze heeft hersteld, nu appellante binnen de daarvoor geldende termijn niet ten minste het aantal geldige verklaringen, genoemd in artikel H 4, eerste lid, van de Kieswet, heeft overgelegd. Gelet hierop heeft het hoofdstembureau de kandidatenlijst terecht ongeldig verklaard.
2.4.    Het beroep is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Dallinga
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2007
18-453.