ECLI:NL:RVS:2007:AZ7992
Raad van State
- Hoger beroep
- H. Troostwijk
- L.J. Können
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de Raad van State op 31 januari 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, welke door de minister was afgewezen op 27 maart 2006. De rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de minister op 18 december 2006. De minister werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
De vreemdeling stelde hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank en verzocht de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening. De Voorzitter, H. Troostwijk, oordeelde dat het betoog van de vreemdeling dat het verzoekschrift van de minister niet-ontvankelijk was, niet kon slagen. De vermelding van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in het verzoekschrift werd als een kennelijke verschrijving aangemerkt, aangezien de lastgeving was ondertekend namens de Minister van Justitie.
De Voorzitter oordeelde dat er geen bijzondere belangen waren die noodzaakten tot het treffen van een voorlopige voorziening, maar dat het verzoeker in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep niet verplicht was om gevolg te geven aan de aangevallen uitspraak. De beslissing werd genomen met toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de Voorzitter bepaalde dat de Minister van Justitie geen nieuw besluit hoefde te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.