ECLI:NL:RVS:2007:AZ7985

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602167/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan "Bedrijvenpark Nesciolaan" door gemeenteraad van Haren

Op 7 februari 2007 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Nesciolaan" dat op 27 juni 2005 door de gemeenteraad van Haren was vastgesteld. Dit bestemmingsplan was opgesteld op voorstel van het college van burgemeester en wethouders en had als doel de aanleg van een hoogwaardig bedrijvenpark en een transferium in de open randzone tussen Haren en Groningen. Appellanten, bewoners van Haren, stelden dat het plandeel met de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden" hun woon- en leefklimaat onevenredig zou aantasten. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het plan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten hadden hun stellingen niet voldoende onderbouwd met feiten of omstandigheden, waardoor hun beroep niet-ontvankelijk werd verklaard voor een deel en ongegrond voor het overige. De Afdeling concludeerde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gedeputeerde staten niet in strijd was met het recht, en dat de bezwaren van de appellanten niet voldoende waren om de goedkeuring te vernietigen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de rol van de gemeenteraad en gedeputeerde staten in dit proces.

Uitspraak

200602167/1.
Datum uitspraak: 7 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te Haren,
2.    [appellant sub 2], wonend te Haren,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Haren, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 mei 2005, met een aanvulling gedateerd 20 juni 2005, het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Nesciolaan" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 januari 2006, no. 2005-14.880/4/A.7,RP, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 21 maart 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, en appellant sub 2 bij brief van 23 maart 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 18 april 2006.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van verweerder. Dit is aan de andere partijen toegezonden. Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders een exploitatieopzet met betrekking tot het plan ingezonden. Daarbij heeft hij voor dit stuk verzocht om geheimhouding, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Bij beslissing van 7 juni 2006 heeft een enkelvoudige kamer van de Afdeling het verzoek om geheimhouding ingewilligd en de overige partijen gevraagd om toestemming om mede op de grondslag van het geheim te houden stuk uitspraak te doen. Deze toestemming is verkregen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2006, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. A.A. Westers, advocaat te Groningen, en appellant sub 2, in persoon en bijgestaan door mr. C. Lubben, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Koopmans, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Haren, vertegenwoordigd door mr. drs. A.H. Keuning en H. Swart, ambtenaren van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid
2.2.    Voor zover appellant sub 1 heeft betoogd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het zuidelijke deel van het plandeel met de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden", omdat onvoldoende archeologisch onderzoek zou zijn gedaan, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond niet steunt op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest ter zake een zienswijze in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Het beroep van appellant sub 1 is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
Toetsingskader
2.3.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.4.    Het plan voorziet in de aanleg van een hoogwaardig bedrijvenpark en een transferium in de open randzone tussen de bebouwing van het dorp Haren, de A28 en de stad Groningen. Wat betreft de bestaande woningen ten zuiden van het beoogde transferium, het Postiljonmotel en het brandstofverkooppunt is het plan conserverend van aard.
Het bestreden besluit
2.5.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd, behoudens het plandeel met de bestemming "Landgoed", het noordelijke deel van het plandeel met de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden" en de plandelen met de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Water" voor zover die grenzen aan de plandelen met de bestemmingen "Landgoed" en "Woon- een bedrijfsdoeleinden" waaraan goedkeuring is onthouden, zoals op de plankaart met rode belijning is aangegeven.
Daartoe heeft verweerder, naar aanleiding van bedenkingen van appellanten sub 1 en sub 2 in aanmerking genomen dat het borgterrein Hemmen op de archeologische kaart de aanduiding "zeer hoge archeologische waarden heeft". Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de omvang van het borgterrein Hemmen, anders dan waarvan de gemeenteraad bij de vaststelling van het besluit is uitgegaan, wordt gevormd door het plandeel met de bestemming "Landgoed" en het noordelijke deel van het plandeel met de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden" met de daaraan grenzende plandelen met de bestemming "Groenvoorzieningen" en "Water". Volgens verweerder zijn deze plandelen ten onrechte niet betrokken bij het door de gemeente ten behoeve van het bestemmingsplan uitgevoerde archeologisch onderzoek. Volgens verweerder is in zoverre gehandeld in strijd met artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.
Naar aanleiding van bedenkingen van appellant sub 1 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de gronden met de bestemmingen "Landgoed" en het noordelijke deel van de gronden met de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden" liggen binnen een gebied waarvoor door het gemeentebestuur van Haren bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een verzoek tot aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988 is ingediend.
Verweerder heeft zich met inachtneming van het bij brief van 25 oktober 2005 door hem ontvangen advies van de Rijksdienst voor Monumentenzorg (hierna het advies van de rijksdienst) ten aanzien van de vraag of de bestemmingsregeling uit het oogpunt van het aan te wijzen beschermde dorpsgezicht aanvaardvaar is, op het standpunt gesteld dat de in het plandeel voorziene vervanging van het beeldbepalende pand Rijksstraatweg 79 door een bedrijfsgebouw in strijd is met de bestaande structuur van boerderijen in het open landschap en zal leiden tot ingrijpende wijziging van het waardevolle doorzicht bij "Huis De Wolf", zodat behoud en versterking van de cultuurhistorische waarde van het gebied geenszins gewaarborgd is en de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling daaraan eerder afbreuk doet.
In de overige bedenkingen van appellanten heeft verweerder geen aanleiding gezien goedkeuring aan het plan te onthouden.
Standpunt van appellant sub 1
2.6.    Appellant sub 1 stelt dat verweerder ten onrechte aan de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Landgoed" slechts de in het bestreden besluit genoemde overwegingen ten grondslag heeft gelegd. Volgens appellant heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de bestemming "Landgoed" voldoende concreet is. Verder is hij van mening dat de bestemming "Landgoed" afbreuk doet aan de zorgvuldig gerestaureerde monumenten in de omgeving aan de Rijksstraatweg en het natuurlijke karakter van de omgeving. Voorts stelt appellant dat de in artikel 7, onder F, van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid ten onrechte de aanleg van een ontsluitingsweg op het plandeel met de bestemming "Landgoed" mogelijk maakt.
Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de natuurlijke waarden en dat sprake is van strijd met de Flora- en faunawet.
Vaststelling van de feiten
2.7.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1.    Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985), voor zover thans van belang, wordt een bestemmingsplan vervat in een omschrijving van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven, die met het oog op een goede ruimtelijke ordening aan de in het plan begrepen gronden worden toegekend, alsmede in voorkomend geval een beschrijving in hoofdlijnen van de wijze waarop met het plan dat doel of die doeleinden worden nagestreefd.
Ingevolge artikel 7, onder A, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor landgoed aangewezen gronden bestemd voor een gebouw, ten behoeve van een bedrijf dat voldoet aan de kenmerken zoals uiteengezet in dit artikel, straten en paden, groenvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In artikel 7, onder B tot en met E, van de planvoorschriften zijn bebouwingsbepalingen opgenomen alsmede bepalingen inzake het gebruik van de gronden.
Ingevolge artikel 7, onder F, van de planvoorschriften kan het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van de woonsituatie, de verkeerssituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, het plan wijzigen in die zin dat de gronden mogen worden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen dan wel dienstverlenende instellingen.
2.7.2.    De afstand tussen het plandeel en de monumenten aan de Rijksstraatweg bedraagt ongeveer 500 meter.
Het oordeel van de Afdeling
2.8.    Door de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Landgoed" waartegen de inhoudelijke bezwaren van appellant zijn gericht, is in zoverre aan de bezwaren van appellant tegemoetgekomen. In verband met de verplichting van de gemeenteraad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, kan echter niet slechts deze onthouding van goedkeuring zelf maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in deze procedure ter beoordeling staan.
De Afdeling vat het beroep van appellant daarom aldus op dat hij zich er tegen verzet dat aan de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Landgoed" uitsluitend de in het bestreden besluit genoemde overwegingen ten grondslag zijn gelegd.
2.8.1.    Appellant heeft zijn stelling dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de natuurwaarden en dat sprake is van strijd met de Flora- en faunawet eerst ter zitting naar voren gebracht. Het is in strijd met een goede procesorde om deze argumenten, waarvan de beoordeling feitelijk onderzoek vergt, ter zitting voor het eerst aan te voeren. Deze argumenten dienen daarom buiten beschouwing te blijven
2.8.2.    In overeenstemming met artikel 12, eerste lid, van het Bro 1985 zijn in artikel 7 van de planvoorschriften voor de bestemming "Landgoed" een doeleindenomschrijving, bebouwingsbepalingen en voorschriften omtrent het gebruik opgenomen. Hieruit kan eenduidig worden afgeleid waarvoor deze gronden zijn bestemd, welke bebouwingsvoorschriften gelden en waarvoor de aanwezige opstallen mogen worden gebruikt. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de bestemming "Landgoed" voldoende concreet is.
Gelet op de afstand tussen het plandeel en de monumenten aan de Rijksstraatweg heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Landgoed" geen ernstige afbreuk doet aan die monumenten. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Landgoed" tot een onevenredige aantasting van het natuurlijke karakter van de omgeving leidt.
Het betoog van appellant dat artikel 7, onder F, van de planvoorschriften ten onrechte voorziet in een wijzigingsbevoegdheid voor de aanleg van een ontsluitingsweg mist feitelijke grondslag, nu dit artikel daarin niet voorziet.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder aan de motivering van de onthouding van goedkeuring tevens de door appellant aangevoerde redenen ten grondslag had moeten leggen.
2.8.3.    In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van appellant sub 1 is ongegrond.
Standpunt van appellant sub 2
2.9.    Appellant sub 2 stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, behoudens de plandelen bestemming "Landgoed", "Woon- en bedrijfsdoeleinden", "Groenvoorzieningen" en "Water", zoals met rode belijning op de plankaart is weergegeven. Hij betwist in dit verband de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Hij wijst daartoe op het ontbreken van de exploitatieopzet. Voorts is hij van mening dat door de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring een deel van de financiële basis van het plan wegvalt.
Wat betreft het plandeel met de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden", voor zover dat is goedgekeurd, is appellant van mening dat dit plandeel, evenzeer als het deel waaraan goedkeuring is onthouden, een aantasting van het beoogde beschermde dorpsgezicht met zich brengt.
Appellant stelt in dit verband voorts dat de bestemmingsregeling niet in overeenstemming is met het Provinciaal Omgevingsplan van 14 december 2000 (hierna: het POP). De kavelgrootte, het bebouwingspercentage en de bouwhoogte verhouden zich niet met de in het POP gehanteerde typering van het onderhavige bedrijventerrein, aldus appellant. Hij betwijfelt of behoefte bestaat aan een nieuw hoogwaardig bedrijventerrein. Volgens appellant leidt het plan in zoverre tot onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
Het standpunt van verweerder
2.10.    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 9, gelezen in samenhang met artikel 12 van het Bro 1985 de uitkomsten van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan in de plantoelichting dienen te worden opgenomen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de plantoelichting voldoende inzicht biedt in de uitkomsten van het onderzoek naar de financiële haalbaarheid. Volgens verweerder is daarom voldaan aan de in de artikelen 9 en 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro 1985 gestelde vereisten.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op de plandelen waaraan goedkeuring is onthouden een ontwikkeling gericht op bedrijfsdoeleinden in combinatie met behoud en versterking van archeologische en cultuurhistorische waarden niet onmogelijk acht. Daarom is er volgens verweerder geen sprake van dat door de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring de financiële basis van het plan wegvalt.
Vaststelling van de feiten
2.11.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.11.1.    De woning van appellant staat op een perceel gelegen op ongeveer 80 meter ten zuiden van het plandeel met de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden".
2.11.2.    Ingevolge artikel 9 van het Bro 1985 verricht het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied van de gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente. Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan heeft dit onderzoek van stonde af aan mede betrekking op de uitvoerbaarheid van het plan.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro 1985 gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp daarvoor vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van het in artikel 9 bedoelde onderzoek voor zover dit onderzoek het in het plan begrepen gebied betreft.
2.11.3.    In de plantoelichting staat vermeld dat in de exploitatieopzet onder meer de kosten zijn betrokken van de hoofdontsluiting, de fiets- en voettunnel, een busbaan en bushaltes, een transferium en bijkomende voorzieningen. Verder zijn volgens de plantoelichting daarbij eveneens de kosten van het bouw- en woonrijp maken en de aanlegkosten van openbare verlichting, beplantingen en waterpartijen betrokken. Tevens zijn kosten opgenomen voor voorbereiding en toezicht en voor eventuele planschades. Ook is rekening gehouden met kosten van de aankoop van gronden en is een post onvoorzien opgenomen van tien procent. Daarnaast is rekening gehouden met opbrengsten uit onder meer de verkoop van het woon- en werkgebied, perceel Rijksstraatweg 79 en de verkoop van het bedrijvenpark. Voorts zijn de bijdragen van de gemeente Groningen en de provincie Groningen en verschillende subsidies in de exploitatieopzet verdisconteerd en is een rentepercentage opgenomen, aldus de plantoelichting.
2.11.4.    Door het gemeentebestuur van Haren is voor een groot deel van het gebied langs de Rijksstraatweg bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een verzoek tot aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1998 ingediend. Dit gebied omvat plandelen met de bestemmingen "Landgoed" en het noordelijke deel van het plandeel met de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden" en is voor het overige gelegen ten noorden van het plangebied.
2.11.5.    Verweerder heeft de Rijksdienst verzocht een advies uit te brengen met betrekking tot de vraag of de in het bestemmingsplan voor laatstgenoemde plandelen opgenomen bestemmingsregeling uit een oogpunt van het aan te wijzen beschermde dorpsgezicht aanvaardbaar is.
2.11.6.    In het advies van de Rijksdienst is vermeld dat de boerderij Rijksstraatweg 79 beeldbepalend is en dat het doorzicht tegenover "Huis De Wolf" als een belangrijke zichtlijn moet worden aangemerkt. Voorts is vermeld dat, hoewel de voorschriften een ongeclausuleerde bouwhoogte van 9 meter toestaan, het bestemmingsplan in combinatie met het beeldkwaliteitsplan zekere garanties biedt voor een groene vormgeving aan de rand van het bedrijvenpark, die als overgang naar het buitengebied ook op de grens van het toekomstige beschermde dorpsgezicht passend is. Verder is daarin vermeld dat de als reconstructie van een landgoed geprojecteerde vervanging van het beeldbepalende pand Rijksstraatweg 79 door een bedrijfsgebouw een nieuw element vormt. Dit planonderdeel komt in strijd met de bestaande structuur van boerderijen in het open landschap én zal leiden tot een ingrijpende wijziging van het waardevolle doorzicht bij "Huis De Wolf". Gezien de structuur- en beeldkenmerken van het te beschermen gebied is de doelstelling van behoud en versterking van de cultuurhistorische waarde van het gebied geenszins gewaarborgd en doet de voorgestelde ontwikkeling daaraan afbreuk, aldus het advies. Gelet op de gegeven ontwikkelingsmogelijkheden die in strijd kunnen komen met beschermingswaardige kenmerken van het aan te wijzen dorpsgezicht wordt geadviseerd geen goedkeuring te verlenen aan het plandeel met de bestemming "Landgoed" en de aangrenzende plandelen met de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Water".
2.11.7.    Volgens het POP wordt in het kader van het thema "Ondernemend Groningen" gestreefd naar het samengaan van economie en omgeving. Bedrijventerreinen zijn duurzaam ingericht en ingepast in de omgeving. Stuwende bedrijvigheid dient geconcentreerd te worden op bedrijventerreinen in de economische kernzones: Leek-Groningen-Assen-Hoogezand-Veendam-Winschoten langs de snelwegen A7 en A28 en bij de haventerreinen van Delfzijl en de Eemshaven. Grote kantoorlocaties zijn alleen mogelijk in de gemeente Groningen. Op andere plaatsen binnen de economische kernzones is alleen ruimte voor kleinere kantoorlocaties voor bedrijven met een regionaal verzorgende functie.
Volgens het POP is de globale prognose van de vraag naar bovenregionale bedrijventerreinen voor hoogwaardige bedrijvigheid voor 2000-2010 70 tot 80 hectare. In het POP is een lijst opgenomen van bestaande bedrijventerreinen die nog een aanzienlijke ruimte voor de vestiging van bedrijven hebben, nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen en uit te breiden bedrijventerreinen voor de periode 2000-2010. In dit overzicht is het bedrijventerrein Nesciolaan opgenomen als nieuw te ontwikkelen hoogwaardig bedrijventerrein.
Het oordeel van de Afdeling
2.12.    De Afdeling stelt voorop dat onderzoek is gedaan naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Gelet op hetgeen is weergegeven onder 2.11.3. geeft de plantoelichting, anders dan appellant sub 2 meent, voldoende inzicht in de uitkomsten van dat onderzoek. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat is voldaan aan de in artikel 9 en 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro 1985 gestelde vereisten.
De omvang van de plandelen waaraan goedkeuring is onthouden is beperkt ten opzichte van de totale omvang van de plandelen die bestemd zijn voor bedrijfsontwikkelingen. Verweerder acht de ontwikkeling van bedrijfsdoeleinden ter plaatse van de plandelen waaraan goedkeuring is onthouden niet onmogelijk. Met die onthouding van goedkeuring is op zichzelf daarom niet aannemelijk geworden dat het met het plan beoogde doel niet alsnog zal kunnen worden gerealiseerd. Gelet op het vorenstaande en bezien in het licht van de exploitatieopzet, is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet behoeft te worden getwijfeld.
2.12.1.    Gelet op het advies van de Rijksdienst biedt de bestemmingsregeling voor het plandeel met de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden" in combinatie met het beeldkwaliteitsplan zekere garanties voor een groene vormgeving aan de rand van het bedrijvenpark die als overgang naar het buitengebied ook op de grens van het toekomstige beschermde gezicht passend is. In hetgeen appellant heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat dit advies onjuistheden bevat of leemten in kennis vertoont. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bebouwingsmogelijkheden op het plandeel met de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden" niet tot een aantasting van het beschermde dorpsgezicht zullen leiden.
2.12.2.    Appellant heeft zijn stelling dat de kavelgrootte, het bebouwingspercentage en de bouwhoogte zich niet verdragen met de in het POP gehanteerde typering niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling overweegt in dit verband dat het POP geen eisen stelt aan de kavelgrootte, bebouwingspercentages en bouwhoogten.
Appellant heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de globale prognose van de vraag naar hoogwaardige bedrijventerreinen in het POP onjuist is. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat in overeenstemming met het POP met de realisatie van het bedrijvenpark Nesciolaan mede tegemoet wordt gekomen aan de te verwachten vraag naar hoogwaardige bedrijventerreinen in de periode 2000-2010. Daarbij heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen betrekken dat het een behoefteraming betreft die over een lange periode dient te worden bezien en dat van belang is dat aan zeer uiteenlopende vestigingseisen kan worden voldaan.
2.12.3.    Appellant heeft zijn stelling dat het plandeel met de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden" zal leiden tot onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat, niet met feiten of omstandigheden onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
2.12.4.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voor zover daaraan goedkeuring is verleend, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van appellant sub 1 niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het zuidelijk deel van het plandeel met de bestemming "Woon- en bedrijfsdoeleinden";
II.    verklaart het beroep van appellant sub 1 voor het overige en het beroep van appellant sub 2 geheel ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Taal
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2007
325-432.