2.1. Ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen, welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening) is de lidstaat waarbij het asielverzoek is ingediend verplicht om, op de in artikel 20 bepaalde voorwaarden en met het oog op afronding van de procedure tot vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, over te gaan tot terugname van de asielzoeker die zich in een andere lidstaat ophoudt en daar opnieuw een asielverzoek heeft ingediend na zijn verzoek te hebben ingetrokken tijdens de procedure tot vaststelling van de staat die verantwoordelijk is.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Verordening, voor zover thans van belang, berust, wanneer is vastgesteld dat een asielzoeker op illegale wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden via het land, de zee of de lucht of komende vanuit een derde land, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij die lidstaat. Deze verantwoordelijkheid eindigt twaalf maanden na de datum waarop de illegale grensoverschrijding heeft plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 13 van de Verordening is, wanneer op basis van de in deze Verordening vastgestelde criteria geen lidstaat kan worden aangewezen die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, de lidstaat waar het verzoek het eerst werd ingediend verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening is de lidstaat die krachtens deze Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek verplicht een asielzoeker die zijn verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend volgens de in de artikelen 17 tot en met 19 bepaalde voorwaarden over te nemen.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c, is de lidstaat die krachtens deze Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek verplicht een asielzoeker wiens verzoek in behandeling is en die zich ophoudt in een andere lidstaat zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening, is de lidstaat die krachtens deze Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek verplicht een onderdaan van een derde land wiens verzoek is afgewezen en die zich ophoudt in een andere lidstaat zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Verordening, voor zover thans van belang, kan de lidstaat waarbij het asielverzoek is ingediend en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, deze lidstaat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het verzoek in de zin van artikel 4, tweede lid, om overname verzoeken.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Verordening wordt, voor zover thans van belang, de asielzoeker overeenkomstig de nationale wetgeving door de lidstaat waar het verzoek is ingediend, na overleg tussen de betrokken lidstaten overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het overnameverzoek of vanaf de beslissing op het beroep of op het verzoek tot herziening wanneer dit opschortende werking heeft.
Ingevolge het vierde lid berust de verantwoordelijkheid bij de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden. Indien de overdracht wegens detentie van de asielzoeker niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de asielzoeker onderduikt.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.