ECLI:NL:RVS:2007:AZ7882
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- T.M.A. Claessens
- C.J.M. Schuyt
- Rechtspraak.nl
Toepasselijkheid van artikelen 6, 13 en 15 van het IVESCR in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Raad van State op 22 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's Gravenhage. De appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke aanvankelijk was afgewezen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Na bezwaar van de appellant werd de aanvraag echter gegrond verklaard en werd hem een verblijfsvergunning verleend. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarop de appellant hoger beroep instelde.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen de grieven van de appellant beoordeeld, waarbij de focus lag op de vraag of de artikelen 13 en 15 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) als eenieder verbindende bepalingen kunnen worden beschouwd. De Raad concludeerde dat deze artikelen, evenals artikel 6 van het IVESCR, geen rechtstreekse werking hebben en derhalve niet als eenieder verbindend kunnen worden aangemerkt volgens de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. De rechtbank had terecht geoordeeld dat deze bepalingen enkel verplichtingen opleggen aan de verdragsluitende staten en niet direct door individuen kunnen worden ingeroepen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden, en oordeelde dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad van State de beslissing ondertekenden.