200608449/2.
Datum uitspraak: 25 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen,
verzoeker,
tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/1380 EN 06/1381 van de rechtbank Breda van 17 oktober 2006 in het geding tussen:
verzoeker en
de raad van de gemeente Drimmelen.
Bij besluit van 30 juni 2005 heeft de raad van de gemeente Drimmelen (hierna: de raad) geweigerd aan [wederpartij] vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan voor het oprichten van twee varkensstallen op het perceel, plaatselijk bekend als [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 9 februari 2006 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 20 december 2004 heeft verzoeker (hierna: het college) geweigerd aan [wederpartij] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor voormeld bouwplan.
Bij besluit van 16 februari 2006 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) de daartegen door [wederpartij] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en de besluiten van het college van 20 december 2004 en van de raad van 30 juni 2005 herroepen.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer het college bij brief van 21 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2006, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 12 december 2006.
Bij brief van 12 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2006, heeft het college de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 januari 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.P.M. van Tiel, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts is [wederpartij], als belanghebbende, in persoon en bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, adviseur Ruimtelijke Ordening & Milieu, daar gehoord.
2.1. [wederpartij] heeft op 25 oktober 2006 een aanvraag om bouwvergunning tweede fase ingediend. Het college verzoekt de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat niet op deze aanvraag behoeft te worden beslist, alvorens de Afdeling heeft beslist op het door hem tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 oktober 2006 ingestelde hoger beroep.
2.2. Ter zitting is namens [wederpartij] medegedeeld dat niet zal worden gebouwd alvorens de Afdeling in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan. Er bestaat derhalve op zichzelf geen bezwaar tegen toewijzing van het verzoek van het college.
Het college heeft ter zitting toegezegd dat na de uitspraak van de Afdeling op zo kort mogelijke termijn zal worden beslist op de ingediende en voor besluitvorming gereed liggende aanvraag om bouwvergunning tweede fase.
2.3. Onder deze omstandigheden verzet zich niets tegen toewijzing van het verzoek. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding tot het treffen van na te melden voorlopige voorziening.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat niet op de aanvraag om bouwvergunning tweede fase hoeft te worden beslist, alvorens de Afdeling op het hoger beroep van het college, gericht tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 oktober 2006, heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2007