200603652/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/5206 van de rechtbank Arnhem van 5 april 2006 in het geding tussen:
de stichting "Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen".
Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft de stichting "Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen" (hierna: het CBR) appellante voor zover van belang, een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B verstrekt, voor een termijn van vijf jaren met de beperking "alleen tijdens privé-gebruik".
Bij besluit van 11 november 2005 heeft het CBR het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 12 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 juni 2006. Beide brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 juli 2006 heeft het CBR van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2006, waar appellante, bijgestaan door mr. W.J.B.M. Alkemade, advocaat te Nijmegen en het CBR, vertegenwoordigd door mr. A.W.M. Jol-de Vries, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
2.1. Het geschil spitst zich toe op de termijn van 5 jaren alsmede de beperking "alleen tijdens privégebruik" die zijn verbonden aan de aan appellante verstrekte Verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B.
2.2. Voor de van toepassing zijnde bepalingen van het Reglement rijbewijzen, de Regeling eisen geschiktheid 2000, (hierna: de Regeling) alsmede de bijlage bij deze Regeling verwijst de Afdeling behoudens het in overweging 2.2.1 aangehaalde, naar de aangevallen uitspraak.
Categorie B (personenauto's) waarop de aan appellante verstrekte Verklaring van geschiktheid betrekking heeft, behoort ingevolge artikel 1 van de Regeling tot "groep 1".
2.2.1. Paragraaf 7.5. "Intracraniële tumoren" van de bijlage bij de Regeling luidt - voor zover van belang - als volgt:
"Naast het onderscheid tussen hersentumoren in strikte zin en buiten de hersenen gelegen intracraniële tumoren, is het al dan niet optreden van epilepsie van belang voor de bepaling van de geschiktheid.
Voor personen met intracraniële tumoren is steeds een specialistisch rapport vereist en in geval van stoornissen van het gezichtsorgaan gelden tevens de eisen uit hoofdstuk 3.
7.5.1. Rijbewijzen van groep 1
Strenge eisen moeten gesteld worden aan aanvragers van een rijbewijs van groep 1, die dit rijbewijs beroepsmatig gebruiken (bijvoorbeeld taxichauffeurs, chauffeurs van busjes voor personenvervoer, maar ook voor het onder toezicht doen besturen van een motorrijtuig door een derde). Zij zitten vele uren achter het stuur en dragen grote verantwoordelijkheden. Aan hen moeten daarom dezelfde eisen worden gesteld als aan personen met een groep 2 rijbewijs. Aanvragers van een groep 1 rijbewijs, die niet tevens voldoen aan de eisen voor groep 2, kunnen daarom in beginsel alleen geschikt worden verklaard als het gebruik wordt beperkt tot privé-gebruik. (…)
De hieronder geformuleerde eisen voor groep 1 gelden zowel voor behandelde als onbehandelde intracraniële tumoren.
A. Hersentumoren in strikte zin.
Als een stabiel klinisch beeld is ontstaan met afwezigheid van functiestoornissen bestaat er geschiktheid voor groep 1 rijbewijzen voor een termijn van maximaal vijf jaar. Zijn er blijkens het specialistisch rapport, motorische of cognitieve stoornissen, dan is een rijtest met een deskundige op het gebied van praktische geschiktheid (…) noodzakelijk om de geschiktheid vast te stellen. Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van één jaar. (…).
B. Buiten de hersenen gelegen intracraniële tumoren.
7.5.2. Rijbewijzen van groep 2
Personen met een intracraniële tumor zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.
Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin de tumor, blijkens het specialistisch rapport, met succes curatief is behandeld. Bij afwezigheid van functiestoornissen is er geschiktheid met een maximum van drie jaar, aan te geven door de keurend specialist. Zijn er na de curatieve behandeling resterende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen, dan is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) vereist. Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal drie jaar. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
2.2.2. De toelichting op de op 1 februari 2002 in werking getreden wijziging van paragraaf 7.5. van de bijlage bij de Regeling, vermeldt onder meer het navolgende:
"Op grond van de thans ingevolge de Regeling eisen geschiktheid 2000 geldende eisen worden mensen met tumoren of doorbloedingsstoornissen van de hersenen alleen na een operatie weer geschikt tot het besturen van motorrijtuigen geacht. Inmiddels is het inzicht ontstaan dat een operatie niet langer van beslissende betekenis is voor de mate van geschiktheid. Steeds vaker worden voor de behandeling van tumoren en doorbloedingsstoornissen van de hersenen andere behandelingsmethoden toegepast, zoals bestraling, chemotherapie en endovasculaire behandeling. Vooral bij zeer langzaam groeiende tumoren kan het aangewezen zijn te wachten met behandeling tot zich progressie voordoet."
2.3. Niet in geschil is dat in 1985 bij appellante die destijds 5 jaar oud was, bij medische diagnose een niet-kwaadaardige hersentumor is geconstateerd. De tumor is niet voor behandeling in aanmerking gekomen omdat bij naderhand verrichte controles geen groei van de tumor werd waargenomen.
Appellante zou het gevraagde rijbewijs ook willen gebruiken voor het geval dat haar werkzaamheden dit vereisen.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat de hersentumor bij appellante, blijkens verklaringen van respectievelijk 6 juni 2005 en 29 december 2005 van dr. A.C. Kapelle, neuroloog en van 8 december 2005 van dr. J.P.M. Bökkerink, kinderhemato-oncoloog, niet met succes curatief is behandeld aangezien de tumor nog altijd aanwezig is en de omstandigheid dat de tumor niet groeit en appellante geen klachten heeft, kan, gelet op de beperkte uitleg die aan het begrip "met succes curatief behandeld" moet worden gegeven, niet op één lijn worden gesteld met de situatie waarin van een zodanige behandeling sprake is.
2.5. Appellante bestrijdt deze overweging. Zij voert onder verwijzing naar voormelde medische verklaringen aan dat behandeling van de tumor niet noodzakelijk is, dat er geen medische beperkingen zijn en dat het niet logisch is te veronderstellen dat zij minder geschikt is om motorrijtuigen te besturen dan personen die wel zijn behandeld. Appellante betoogt verder dat de beperkte uitleg die de rechtbank geeft aan het begrip "met succes curatief behandeld" niet strookt met de wijziging van paragraaf 7.5. van de bijlage bij de Regeling. In haar geval moet, aldus appellante, ervan worden uitgegaan dat genezing ("curatief") is bereikt, omdat medisch gezien sprake is van een eindsituatie die geen beperkingen oplevert.
2.6. Het betoog slaagt niet.
De rechtbank heeft met juistheid gewezen op de toelichting op de wijziging van paragraaf 7.5 van de bijlage bij de Regeling en daarbij op goede gronden geoordeeld dat aan de zinsnede "met succes curatief behandeld" in de Regeling in samenhang met de toelichting op de Regeling, slechts aldus kan worden uitgelegd, dat sprake moet zijn van een situatie waarin een tumor actief medisch is behandeld en dat die behandeling tot genezing heeft geleid. De regelgever heeft met de wijziging van paragraaf 7.5. van de bijlage uitsluitend beoogd ook personen geschikt te verklaren bij wie andere behandelingsmethoden dan een operatie tot genezing hebben geleid.
De rechtbank heeft terecht in navolging van het CBR op grond van de verklaringen van Kapelle en Bökkerink vastgesteld dat de hersentumor bij appellante niet in die zin met succes curatief is behandeld aangezien de tumor nog aanwezig is en wordt gevolgd, maar niet wordt behandeld. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de situatie waarin appellante verkeert, waarbij de tumor niet groeit en er geen klachten zijn, gelet op de beperkte uitleg die moet worden gegeven aan de zinsnede "met succes curatief behandeld", niet op één lijn kan worden gesteld met de situatie waarin de tumor is behandeld in evenbedoelde zin.
Met juistheid heeft de rechtbank derhalve overwogen dat het CBR geen andere mogelijkheid had dan appellante, die met gunstig resultaat een praktische rijtest heeft afgelegd, een Verklaring van geschiktheid af te geven voor de termijn van vijf jaren onder de beperking tot "alleen privé-gebruik", omdat de imperatieve voorschriften van de Regeling en die van de bijlage geen ruimte bieden om per geval rekening te houden met de individuele belangen van de betrokken persoon, hoezeer ook begrip kan bestaan voor de persoonlijke situatie.
2.7. Met betrekking tot de klacht van appellante over de voor haar onredelijke uitwerking van de toepasselijke bepalingen heeft de rechtbank terecht overwogen dat het de rechter niet vrijstaat om te treden in de billijkheid van de regelgeving en dat het de taak van de wetgever is om te beoordelen of veranderende medische inzichten tot aanpassing van de regelgeving moeten leiden.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Koning
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007