200607312/1 en 200607312/2.
Datum uitspraak: 24 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de stichting "Stichting Natuurbeschermingsraad Winterswijk", gevestigd te Winterswijk,
3. [appellanten sub 3], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 9 december 2004 heeft de gemeenteraad van Winterswijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 november 2004, het bestemmingsplan "Sportveldencomplex FC Trias" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 juni 2005, nr. RE2004.116315, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft dit besluit bij uitspraak van 7 juni 2006, zaak no.
200506118/1, geheel vernietigd.
Bij besluit van 5 september 2006, nr. 2006-001877, heeft verweerder opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 6 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, de stichting "Stichting Natuurbeschermingsraad Winterswijk" (hierna: Natuurbeschermingsraad Winterswijk) bij brief van 10 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, en [appellanten sub 3] bij brief van 10 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 17 november 2006. Natuurbeschermingsraad Winterswijk heeft haar beroep aangevuld bij brief van 17 november 2006. [appellanten sub 3] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 17 november 2006.
Bij gezamenlijke brief van 27 november 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, hebben [appellant sub 1], Natuurbeschermingsraad Winterswijk en [appellanten sub 3] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. L.J. Roeterink, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Voorzitter kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.4. Natuurbeschermingsraad Winterswijk en [appellanten sub 3] stellen dat verweerder, alvorens opnieuw over de goedkeuring van het bestemmingsplan te beslissen, ten onrechte geen hoorzitting heeft gehouden. Voorts stellen zij dat zij door verweerder ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld op het nieuwe rapport inzake de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit te reageren.
2.5. Ingevolge artikel 27, derde lid, van de WRO stelt verweerder degenen die overeenkomstig het eerste of het tweede lid tijdig bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid tot het geven van een nadere mondelinge toelichting.
2.6. De Voorzitter overweegt dat in artikel 27, derde lid, van de WRO niet een algemene verplichting is opgenomen om, na vernietiging van een eerdere beslissing omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan, opnieuw gelegenheid te bieden tot het geven van een nadere mondelinge toelichting op de schriftelijk ingediende bedenkingen dan wel gelegenheid te bieden tot het geven van een reactie op nieuw ingekomen stukken. Onder omstandigheden kan hiertoe uit een oogpunt van zorgvuldigheid wel aanleiding bestaan. De inhoud van het rapport inzake luchtkwaliteit geeft de Voorzitter geen grond voor het oordeel dat verweerder hiervoor in dit geval aanleiding had moeten zien.
2.7. Het plan voorziet in een sportveldencomplex met een oppervlakte van ongeveer 7,4 hectare, bestaande uit vier sportvelden en bijbehorende voorzieningen. Het plangebied ligt ten oosten van de kern Winterswijk en wordt ten westen begrensd door de Bataafseweg en ten zuiden door de Kottenseweg.
Het standpunt van appellanten
2.8. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij wijzen daartoe op de in de vorige procedure ingebrachte bezwaren waaronder de strijdigheid van het plan met het streekplanbeleid.
2.8.1. [appellant sub 1] voert voorts aan dat verweerder ten onrechte geen onderzoek naar de gevolgen van de planontwikkeling voor zijn situatie heeft gedaan. Door het nieuwe sportveldencomplex zullen de voetbalvelden bij zijn horeca-inrichting niet meer worden gebruikt, waardoor hij schade zal lijden.
Natuurbeschermingsraad Winterswijk voert verder aan dat de beoordeling van het nieuwe luchtkwaliteitsonderzoek door de provinciale dienst Milieu en Water bij het bestreden besluit ontbreekt.
[appellanten sub 3] voeren nog aan dat verweerder van onjuiste cijfers inzake het ledenbestand en de deelname aan wedstrijden is uitgegaan.
Het standpunt van verweerder
2.9. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd. Onder verwijzing naar hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 7 juni 2006 heeft overwogen stelt hij dat uit gemeentelijk onderzoek volgt dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de verwezenlijking van het sportveldencomplex en dat in de belangen van [appellant sub 1] geen aanleiding kan worden gevonden niet in te stemmen met de planontwikkeling.
Vaststelling van de feiten
2.10. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Voorzitter uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.10.1. Een deel van het plangebied heeft de bestemming "Sportcomplex". Ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor de binnen- en buitensportbeoefening en bijbehorende voorzieningen, zoals onder meer wandelpaden en groenvoorzieningen. De gronden zijn voorts, uitsluitend daar waar dat op de plankaart is aangegeven, bestemd voor parkeervoorzieningen en ontsluitingsvoorzieningen.
Het plangebied wordt doorsneden door een strook met de bestemming "Bossingel" met de aanduiding "doorgang voor voetgangers, onderhoud en beheer". Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor de bescherming van landschapswaarden en maximaal één doorgang, ten behoeve van wandelaars en het onderhoud en beheer, uitsluitend daar waar dat op de plankaart is aangegeven.
Rond het sportveldencomplex liggen gronden met de bestemming "Groen". Voor een deel van deze gronden geldt de aanduiding "gebied waarbinnen de ontsluiting wordt geprojecteerd". Ingevolge artikel 4 van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor onder meer (afschermend) groen en waar dat op de plankaart is aangegeven een inrit.
2.10.2. FC Trias is ontstaan uit een fusie van drie clubs: Ratum, Kotten en Fortuna. FC Trias zal gebruik maken van een nieuw sportveldencomplex. Het complex van Ratum is al enige jaren niet meer als voetbalpark in gebruik. De accommodatie is volgens het gemeentebestuur niet langer geschikt om er te kunnen voetballen. Het terrein van Fortuna zal worden gebruikt voor de uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein en is volgens het gemeentebestuur te klein om FC Trias te kunnen huisvesten. Het complex van Kotten is volgens het gemeentebestuur eveneens te klein, omdat er te weinig ruimte is om een vierde veld aan te leggen. De bestemmingen van de voetbalvelden in Ratum en Kotten worden gewijzigd door een herziening van de voor deze gronden geldende bestemmingsplannen. [appellant sub 1] exploiteert een horecaonderneming naast het sportcomplex op de locatie Kotten.
2.10.3. In artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) is bepaald dat bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) in acht moeten nemen.
Ingevolge artikel 15 van het Blk 2005 geldt voor stikstofdioxide een grenswaarde van 200 microgram per m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden. Voor stikstofdioxide geldt voorts een grenswaarde van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010.
Ingevolge artikel 20 van het Blk 2005 gelden voor zwevende deeltjes (PM10) grenswaarden van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie en van 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze laatste maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden.
2.10.4. Door de afdeling Vergunningen van de gemeente zijn de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit beoordeeld. De resultaten zijn neergelegd in het rapport "Advies luchtkwaliteit bestemmingsplan Trias" van 23 maart 2006. In dit rapport is vermeld dat de beïnvloeding van de luchtkwaliteit ter plaatse van het nieuwe sportpark hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door het wegverkeer (Kottenseweg en Bataafseweg). In de omgeving zijn geen andere relevante bronnen die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Naast de achtergrondconcentraties zijn de twee toevoerwegen de belangrijkste bronnen die de luchtkwaliteit ter plaatse beïnvloeden. De maximale toename per dag van de verkeersintensiteit vanwege het plan is berekend op 1.120 voertuigen (op zondagen). Uit de berekeningsresultaten volgt dat voor de jaren 2005, 2007, 2010, 2015 en 2020 voor geen van de stoffen die de luchtkwaliteit negatief beïnvloeden, overschrijdingen zijn te verwachten. Alle berekende waarden liggen ruim onder de maximaal toelaatbare grenswaarden, aldus voornoemd rapport.
2.10.5. In haar uitspraak van 7 juni 2006, zaak no.
200506118/1, heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:
"2.14. Ten aanzien van de situatie van [appellant sub 1] overweegt de Afdeling het volgende. Thans staat ter beoordeling of het voorliggende plan, gelet op de planologische gevolgen daarvan, uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. In dat kader dienen de belangen te worden geïnventariseerd en afgewogen die zijn betrokken bij het mogelijk maken van een nieuw sportveldencomplex. De Afdeling merkt op dat het plan voorziet in de aanleg van een nieuw sportveldencomplex aan de Bataafseweg en geen wijziging brengt in de planologische situatie op het terrein Kotten, waarnaast de horecagelegenheid van [appellant sub 1] is gelegen. De gevolgen van een wijziging in de planologische situatie op het terrein Kotten staan eerst ter beoordeling bij een herziening van het voor dat terrein geldende bestemmingsplan en kunnen niet in de onderhavige procedure aan de orde komen.
Met betrekking tot de belangenafweging in het kader van het voorliggende plan is de Afdeling van oordeel dat, zoals reeds in overweging 2.8. is overwogen, de behoefte aan een nieuw sportveldencomplex voldoende aannemelijk is gemaakt. De belangen van [appellant sub 1] bij het voorliggende plan zijn erin gelegen dat hij ten gevolge van de verwezenlijking van het nieuwe sportveldencomplex nadelige gevolgen voor de exploitatie van zijn horecagelegenheid vreest te zullen ondervinden omdat de naast zijn horecagelegenheid gelegen sportvelden niet langer als zodanig zullen worden gebruikt. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte geen aandacht aan die belangen besteed. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.
2.15. Gelet op de met de functiewijziging van de voorheen agrarische gronden in sportvoorzieningen gepaard gaande verkeersbewegingen is aannemelijk dat het bestemmingsplan van invloed kan zijn op de luchtkwaliteit. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting beoogt verweerder, met zijn faxbericht van 7 november 2005, het in overweging 2.7.10 genoemde luchtkwaliteitsonderzoek alsnog aan de onderbouwing van het bestreden besluit ten grondslag te leggen.
Zoals de Afdeling in onder meer de uitspraak van 13 april 2005,
no.
200407748/1(JB 2005, 151 en JM 2005, 72), heeft overwogen, brengt het ex-tunc karakter van de beoordeling door de Afdeling met zich dat bij het inbrengen van onderzoeken door verweerder ter nadere onderbouwing van een eerder genomen besluit dient te worden beoordeeld of deze onderzoeken kunnen worden beschouwd als een nadere aanvulling in aansluiting op en voortvloeiend uit aan het besluit ten grondslag gelegde onderzoeken of als een geheel nieuw onderzoek. In dit geval staat vast dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan en in het kader van de besluitvorming omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan geen onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit. Hieruit volgt reeds dat het luchtkwaliteitsonderzoek niet kan gelden als een nadere aanvulling in aansluiting op en voortvloeiend uit aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde onderzoeken. Het ex-tunc karakter van de door de Afdeling te verrichten toets verzet zich ertegen dat dit geheel nieuwe onderzoek alsnog in de procedure kan worden betrokken als onderbouwing van het bestreden besluit.
Het voorgaande brengt mee dat ten tijde van het bestreden besluit niet anders kon worden geconcludeerd dan dat ten onrechte geen onderzoek naar de luchtkwaliteit was gedaan. Verweerder heeft op basis van de hem ten tijde van het nemen van het bestreden besluit ter beschikking staande gegevens dan ook niet tot de conclusie kunnen komen dat de grenswaarden uit het Blk 2005 in acht zijn genomen. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.16. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen, in het kader waarvan de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit moeten worden bezien. Blijkens het in overweging 2.7.10 genoemde rapport zijn de gevolgen van het plan, in het bijzonder de daarvan te verwachten extra verkeersbewegingen, niet in de luchtkwaliteitsberekeningen betrokken. De berekeningen hebben voorts betrekking op het jaar 2015, terwijl de grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) gelden vanaf 2010, respectievelijk 2005. Verweerder dient bij het nieuwe besluit aan die aspecten aandacht te besteden.
2.17. Uit overwegingen 2.14. en 2.15. volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.".
2.10.6. Op 20 september 2005 is het streekplan Gelderland 2005, zoals vastgesteld op 29 juni 2005 (hierna: het streekplan), in werking getreden.
In hoofdstuk 4 van het streekplan is de volgende overgangsregeling opgenomen:
"Voor bestemmingsplannen en aanvragen voor een verklaring van geen bezwaar ex. artikel 19 WRO, dan wel onderdelen van dergelijke plannen en aanvragen, die passen binnen het voorheen geldende Streekplan 1996, doch in strijd zijn met dit streekplan Gelderland 2005 geldt de volgende overgangsregeling.
Indien voornoemde plannen en aanvragen dan wel onderdelen hiervan vóór de inwerkingtreding van het streekplan Gelderland 2005 zijn vastgesteld, blijft het beleid van toepassing dat ten tijde van de vaststelling gold.".
Het oordeel van de Voorzitter
2.11. Uit de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2006 volgt dat verweerder in het kader van de heroverweging van zijn besluit primair dient in te gaan op de gevolgen van de planontwikkeling voor de luchtkwaliteit en op de belangen van [appellant sub 1]. Voorts dient hij te bezien of de feiten en omstandigheden sedert die uitspraak zijn gewijzigd.
2.11.1. Verweerder heeft de inwerkingtreding van het streekplan uit 2005 als een gewijzigde omstandigheid bij zijn beoordeling betrokken. Niet in geschil is dat de planontwikkeling strijdig is met dit streekplan. Ten tijde van het vorige goedkeuringsbesluit was dit nog niet in werking getreden en heeft verweerder getoetst aan het streekplan uit 1996. In de thans voorliggende situatie heeft verweerder terecht toepassing gegeven aan de overgangsregeling in het streekplan uit 2005 en het bestemmingsplan getoetst aan het streekplan uit 1996. Zoals de Afdeling reeds in haar uitspraak van 7 juni 2006 heeft geoordeeld, is niet aannemelijk dat de planontwikkeling strijdig is met dat streekplan. De Voorzitter ziet geen aanleiding hier thans anders over te oordelen.
2.11.2. Wat betreft de gevolgen van de planontwikkeling voor de luchtkwaliteit volgt uit het onderzoek van de afdeling Vergunningen dat zich geen overschrijdingen van de in het Blk 2005 gestelde normen zullen voordoen. In hetgeen Natuurbeschermingsraad Winterswijk heeft aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zijn besluit niet op de resultaten van dit onderzoek, na interne advisering daarover door de dienst Milieu en Water, heeft kunnen baseren. Verder hebben [appellanten sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet van de in het kader van dit onderzoek gehanteerde aantallen leden en vervoersbewegingen heeft kunnen uitgaan. Hetgeen overigens is aangevoerd kan niet leiden tot de conclusie dat het rapport inzake de luchtkwaliteit anderszins onjuist of ondeugdelijk is. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd is met het Blk 2005.
2.11.3. Voor zover het betreft de gevolgen van de planontwikkeling voor [appellant sub 1] overweegt de Voorzitter dat verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op zijn situatie. Daarbij heeft verweerder bezien over welke mogelijkheden [appellant sub 1] beschikt om de exploitatie van zijn horecagelegenheid te continueren. Hij heeft daarbij de belangen van [appellant sub 1] afgewogen tegen de belangen die zijn betrokken bij het verwezenlijken van het nieuwe sportveldencomplex. Hij heeft in dat kader de belangen van [appellant sub 1] bij voortzetting van de oude situatie in redelijkheid van geringer gewicht kunnen achten dan de belangen van de drie betrokken verenigingen bij de ontwikkeling van het nieuwe sportveldencomplex.
2.11.4. Wat betreft de overige bezwaren overweegt de Voorzitter dat de Afdeling hierop in voornoemde uitspraak is ingegaan en hierin geen aanleiding voor een vernietiging heeft gevonden. Niet is gebleken dat de feiten of omstandigheden zich in zoverre hebben gewijzigd.
2.11.5. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen zijn ongegrond.
2.12. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007