ECLI:NL:RVS:2007:AZ6941

Raad van State

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607038/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbekwaamheid van appellante bij instellen hoger beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Raad van State op 9 januari 2007 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een appellante die op 22 december 2001 is geboren. Ten tijde van het instellen van het hoger beroep was zij onbekwaam om in rechte te staan, aangezien zij de leeftijd waarop zij de gevolgen van het instellen van een hoger beroep kan overzien, nog niet had bereikt. De Raad van State oordeelde dat uit het hoger beroepschrift niet bleek dat een wettelijke vertegenwoordiger van appellante de advocaat had gemachtigd om het hoger beroep in te stellen. Hierdoor kon appellante niet in haar beroep worden ontvangen.

De zaak betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, die op 21 augustus 2006 een eerder besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie had vernietigd. De minister had in dat besluit het bezwaar van appellante tegen het niet tijdig nemen van een beslissing gegrond verklaard en vastgesteld dat zij van 7 februari 2002 tot 1 juni 2004 in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep kennelijk niet ontvankelijk was, omdat appellante niet in staat was om zelfstandig op te treden in het geding. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak hebben vastgesteld. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200607038/1.
Datum uitspraak: 9 januari 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellante],
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/2942 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 21 augustus 2006 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) het namens appellante gemaakte bezwaar tegen het niet tijdig door de minister nemen van een beslissing gegrond verklaard. Voorts heeft de minister beslist dat zij geacht moet worden met ingang van 7 februari 2002 tot 1 juni 2004 in het bezit te zijn geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Bij uitspraak van 21 augustus 2006, verzonden op 25 augustus 2006, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 september 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 9 oktober 2006 heeft de minister een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover thans van belang, worden natuurlijke personen, onbekwaam om in rechte te staan, in het geding vertegenwoordigd door hun vertegenwoordigers naar burgerlijk recht.
Ingevolge het tweede lid kunnen de in het eerste lid bedoelde personen zelf in het geding optreden, indien zij tot redelijke waardering van hun belangen in staat kunnen worden geacht.
2.2. Appellante is geboren op 22 december 2001 en ten tijde van het instellen van het hoger beroep derhalve onbekwaam om in rechte te staan. Nu zij niet de leeftijd heeft bereikt, waarop zij in staat kan worden geacht de gevolgen van het instellen van een hoger beroep te overzien en uit het hoger beroepschrift evenmin blijkt dat een wettelijk vertegenwoordiger van appellante de advocaat heeft gemachtigd om hoger beroep in te stellen, kan appellante niet in haar beroep worden ontvangen.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk niet ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens
Voorzitter w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2007
347-480.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak