ECLI:NL:RVS:2007:AZ6931
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- T.M.A. Claessens
- Rechtspraak.nl
Deskundigheid van de opsteller van het BMA-advies in vreemdelingenzaken
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem. De minister had een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van de minister ondeugdelijk was gemotiveerd, omdat het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA-advies) niet voldoende was onderbouwd. De voorzieningenrechter had twijfels over de deskundigheid van de opsteller van het BMA-advies, vooral omdat deze geen nader specialistisch onderzoek had laten verrichten, ondanks de psychische klachten van de vreemdeling.
In hoger beroep heeft de minister betoogd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er onvoldoende motivering was voor het besluit. De minister stelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat het BMA-advies wel degelijk juist en volledig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opsteller van het BMA-advies onvoldoende deskundig was. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter, met de opmerking dat het oordeel van de voorzieningenrechter over het niet horen van de vreemdeling in bezwaar niet was bestreden en dus zelfstandig kon dragen.