ECLI:NL:RVS:2007:AZ6886

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604138/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem. De aanvragen werden op 4 en 7 februari 2005 afgewezen, waarna de appellant bezwaar maakte. De Raad verklaarde de bezwaren ongegrond op 10 juni 2005. De rechtbank Arnhem bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 3 mei 2006. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in een brief van 20 juli 2006.

De Raad van State heeft de zaak op 11 januari 2007 behandeld. De appellant was aanwezig, terwijl de Raad werd vertegenwoordigd door mr. M.E. van Schooten. De Raad overwoog dat volgens artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand geen rechtsbijstand wordt verleend indien de aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot of indien het een belang betreft dat redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten. De Raad concludeerde dat de aanvragen van de appellant niet voldeden aan de criteria voor het verlenen van rechtsbijstand.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem de aanvragen van de appellant terecht had afgewezen. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 januari 2007.

Uitspraak

200604138/1.
Datum uitspraak: 24 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 05/2640 en 05/2641 van de rechtbank Arnhem van 3 mei 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand Arnhem.
1.    Procesverloop
Bij besluiten van 4 en 7 februari 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand Arnhem aanvragen van appellant om hem rechtsbijstand te verlenen afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 10 juni 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand Arnhem de door appellant daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 mei 2006, verzonden op 11 mei 2006, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 juli 2006. Laatstgenoemde brief is aangehecht.
Bij brief van 18 augustus 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand Arnhem van antwoord gediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de raad toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2007, waar appellant, in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. van Schooten, ambtenaar in dienst van de raad, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een aanvraag bij een bestuursorgaan om een besluit te nemen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
2.2.    Bij besluit van 4 februari 2005 heeft de raad een aanvraag van appellant om hem rechtsbijstand te verlenen voor het indienen van een verzoek om toekenning van een woonkostentoeslag afgewezen, omdat ingevolge artikel 8 van het Brt voor het indienen van verzoeken bij bestuursorganen geen toevoeging wordt verstrekt. Bij beslissing op bezwaar van 10 juni 2005 heeft de raad dit besluit gehandhaafd.
2.2.1.    De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit van 10 juni 2005 ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat vaststaat dat de aanvraag betrekking heeft op een verzoek aan een bestuursorgaan en dat niet is gebleken dat de zaak feitelijk of juridisch zodanig ingewikkeld is dat een toevoeging is vereist. De rechtbank is aldus terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de raad de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen. Hetgeen appellant aanvoert heeft geen betrekking op de overwegingen van de rechtbank en kan daarom niet slagen.
2.3.    Bij besluit van 7 februari 2005 heeft de raad een aanvraag van appellant om hem rechtsbijstand te verlenen ter zake van de weigering hem als woningzoekende in te schrijven afgewezen, omdat hiervoor reeds een toevoeging is verstrekt. Bij beslissing op bezwaar van 10 juni 2005 heeft de raad dit besluit gehandhaafd.
2.3.1.    De rechtbank heeft ook het beroep van appellant tegen dit besluit van 10 juni 2005 ongegrond verklaard. De aanvraag betreft een vordering waarvoor reeds eerder een toevoeging is verstrekt. Appellant heeft niet aangegeven om welke reden opnieuw toevoeging zou moeten worden verstrekt. De rechtbank is dan ook met juistheid tot het oordeel gekomen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellant geen of een volstrekt ontoereikende grond heeft verschaft voor zijn aanvraag. Gelet op artikel 3 van het Brt heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de raad het verzoek van appellant terecht heeft afgewezen. Nu hetgeen appellant aanvoert ook geen betrekking heeft op dit oordeel van de rechtbank, faalt het evenzeer.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek       w.g. Glerum
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007
362