200603297/1.
Datum uitspraak: 24 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging "Vereniging Milieugroep Heerde", gevestigd te Heerde,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1523 van de rechtbank Zutphen van 15 maart 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerde.
Bij besluit van 8 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerde (hierna: het college) een verzoek van appellante om handhavend tegen het gebruik van gronden nabij het Heerderstrand als zogenoemde pitch & puttbaan en ten behoeve van parkeervoorzieningen op te treden afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2004 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2006, verzonden op 23 maart 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 2 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 juni 2006 heeft Pitch & Putt Heerde B.V. (hierna: belanghebbende), die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 14 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door haar [voorzitter] en mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en het college, vertegenwoordigd door P. Pasveer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar belanghebbende, vertegenwoordigd door haar [directeur] gehoord.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bos en Natuurgebied", 6e partiële herziening, ( hierna: het plan) rust op de gronden, waarop de zogenoemde pitch & puttbaan is aangelegd, de bestemming "Dagrecreatie". Ingevolge artikel 2.21., eerste lid, van de planvoorschriften mag de als zodanig bestemde grond uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van dagrecreatieve doeleinden met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en werken.
Op de gronden waarop de parkeerplaatsen zijn aangelegd rust ingevolge het plan de bestemming "Verkeersdoeleinden".
Ingevolge artikel 2.26., eerste lid, van de planvoorschriften mogen de als zodanig bestemde gronden uitsluitend worden gebruikt voor weg, terrein voor wegbeheer, bermsloot, talud, berm of parkeerplaats, met de daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken.
2.2. Appellante klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat door het gebruik van de gronden ten behoeve van de pitch & puttbaan sportbeoefening plaatsvindt en dit in strijd is met de bestemming "Dagrecreatie".
2.2.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college het gebruik dat van de gronden wordt gemaakt terecht niet strijdig heeft geacht met de bestemming "Dagrecreatie", nu de zogenoemde pitch & puttbaan bedoeld en opengesteld is voor gebruik door eenieder, terwijl openstelling voor gebruik voor competitiedoeleinden beperkt is tot één avond per week gedurende de zomermaanden. Dat slechts tegen betaling van de baan gebruik kan worden gemaakt, maakt dit niet anders.
2.3. Appellante klaagt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat op gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden" overal geparkeerd mag worden, nu dat slechts mag op gronden, waaraan op de plankaart de nadere aanduiding "p" is toegekend.
2.3.1. Ook deze klacht faalt. De onverharde parkeervoorziening voor circa 60 auto's is aangelegd in een strook tussen het strand en de rijksweg A50, binnen de bestemming "Verkeersdoeleinden", zonder de voor parkeerplaats bedoelde nadere aanduiding "p". In de planvoorschriften is geen bepaling opgenomen, waarbij parkeren binnen die bestemming, doch buiten de met "p" aangeduide gronden, is verboden. De rechtbank heeft de mogelijkheid om de desbetreffende gronden te gebruiken voor parkeren terecht niet tot met "p" aangeduide locaties beperkt geacht.
2.4. De beroepsgronden falen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007