200603267/1.
Datum uitspraak: 24 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Wijlen [appellant], thans zijn [erfopvolgers],
tegen de uitspraak in zaak no. WRO 05/4448 van de rechtbank Rotterdam van 23 maart 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne.
Bij besluit van 19 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne (hierna: het college) geweigerd [appellant] vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een tuinbouwkas op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], sectie […], nrs. […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 maart 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
[appellant] is op die dag overleden. Appellanten hebben de Afdeling daarna te kennen gegeven de procedure voort te zetten.
Bij brief van 13 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. L.J. van Pelt, juridisch adviseur in dienst van LTO Noord Advies, en het college, vertegenwoordigd door
mr. N.J.H.M. Slaats, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Landelijk gebied Oostvoorne" en "Buitengebied Oostvoorne".
2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder goede ruimtelijk onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie van het project met het geldende bestemmingsplan, dan wel gemotiveerd, dat het te realiseren project binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied past. De gemeenteraad kan de hem verleende vrijstellingsbevoegdheid aan burgemeester en wethouders overdragen.
2.3. Appellanten klagen dat de rechtbank heeft miskend dat het college, nu het perceel aan het glasintensiveringsgebied grenst en, gelet op het ontbreken van vergelijkbare gevallen, voor precedentwerking niet gevreesd behoeft te worden, in de met het bouwplan gediende belangen ten onrechte geen aanleiding heeft gevonden om de gevraagde vrijstelling te verlenen.
2.3.1. Het door het college gevoerde beleid is gericht op concentratie van glastuinbouw in het als zodanig aangeduide glasintensiveringsgebied en voorkoming van aantasting van het open karakter van het overige landelijk gebied van de gemeente. Voorts is het gericht op sanering van zogenoemd verspreid, buiten het voor glastuinbouw bestemde gebied liggend, glas.
Het glasintensiveringsgebied wordt aan de noordzijde begrensd door de provinciale weg N218. Het perceel ligt ten noorden van deze weg. Het bouwplan komt aldus volgens het gevoerde beleid niet voor verlening van vrijstelling in aanmerking. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld, die tot het oordeel kunnen leiden dat het college niet in redelijkheid onverkort aan dat beleid heeft kunnen vasthouden en weigeren om ten behoeve van het bouwplan niettemin vrijstelling van de geldende bestemmingsplannen te verlenen. Dat de huidige bestemmingen van een gedeelte van het perceel, naar gesteld, waarschijnlijk niet zullen worden gerealiseerd, levert zodanige bijzondere omstandigheid niet op.
2.4. De klacht faalt. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007