200600540/1.
Datum uitspraak: 24 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Nijmegen,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 27 april 2005 heeft de gemeenteraad van Nijmegen het bestemmingsplan "Nijmegen Oost -7" (omgeving speelplaats basisschool de Muze) (hierna: het plan) vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 november 2005, kenmerk RE2005.32512, over de goedkeuring van het plan beslist.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2006, beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 1 juni 2006 (hierna: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het gemeentebestuur en appellanten. Deze zijn steeds aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2006, waar [gemachtigde] mede namens de andere appellanten is verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan heeft betrekking op een gedeelte van het zogeheten Limos-terrein, gelegen tussen de basisschool De Muze en de achtertuinen van de woningen aan de Dommer van Poldersveldtweg. Binnen het plangebied liggen, omsloten door groenvoorzieningen, een speelplaats, een woon-werkpand en de woning aan de [locatie].
Het standpunt van appellanten
2.4. Appellanten betogen dat verweerder ten onrechte aan de plandelen met de bestemmingen "Speelplaats", "Woondoeleinden/Werken" en "Groenvoorzieningen" goedkeuring heeft verleend.
Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Speelplaats" voeren zij aan dat een eerdere uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2002 daarbij ten onrechte niet in acht is genomen, aangezien de speelplaats nog steeds tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners aan de Dommer van Poldersveldtweg leidt. In dat kader betwisten appellanten de bevindingen van het akoestisch onderzoek dat aan de vaststelling van dit plandeel ten grondslag ligt. Bovendien bestaat volgens hen strijd met een in juni 2000 gesloten samenwerkingsovereenkomst, nu het plan er niet in voorziet dat ter afscherming van de speelplaats geluidschermen mogen worden opgericht.
Met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden/Werken" voeren appellanten aan dat verweerder heeft miskend dat binnen deze bestemming activiteiten mogelijk zijn die extra overlast kunnen veroorzaken.
Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" betogen zij dat verweerder heeft miskend dat binnen deze bestemming ten onrechte speelvoorzieningen mogen worden opgericht.
Het standpunt van verweerder
2.5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners van de woningen aan de Dommer van Poldersveldtweg geen sprake is en voor hem geen aanleiding bestond om niet van de juistheid van de conclusies van het akoestisch onderzoek uit te gaan.
2.5.1. In het plan is een speelplaats voorzien ten zuiden van de schoolgebouwen. De ligging ervan is strak begrensd op dit deel van het Limosterrein door middel van een toegesneden bestemming "Speelplaats". Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor een speelplaats, behorende bij de aangrenzende bestemming "Kantoren en Bijzondere doeleinden" in het bestemmingsplan Nijmegen Oost. Volgens het in zoverre niet betwiste deskundigenbericht is de speelplaats in gebruik bij de basisschool "De Muze", kinderopvang "Kion" en Kinderatelier en Huiskamerproject "Jasmijn".
2.5.2. De beslissing om de speelplaats van de oostzijde van de schoolgebouwen naar de zuidzijde van de gebouwen te verplaatsen is mede genomen naar aanleiding van overleg dat eind 1999 en begin 2000 heeft plaatsgevonden. De uitkomsten daarvan zijn vastgelegd in een stuk, aangeduid als samenwerkingsovereenkomst, gedateerd 8 juni 2000, dat is ondertekend door onder meer de wethouder Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Cultuur en enkele bewonersgroepen.
In dat stuk is als "aanbeveling wat betreft inrichting" vermeld dat in goed overleg is gekozen voor het verplaatsen van de speelplaats in zuidelijke richting en de geluidbelasting op de achtergevels van de huizen aan de Dommer van Poldersveldtweg na de realisering ervan zal worden gemeten. Op basis van deze meting zullen volgens het stuk de plaats, afmetingen, vormgeving en detaillering van het aan te leggen geluidscherm en mogelijke andere geluidreducerende maatregelen worden bepaald. Het doel is een geluidreductie te realiseren van gemiddeld 10 dB(A) ten opzichte van het geluidniveau, zoals gemeten in 1998, aldus deze passage.
2.5.3. Na de verplaatsing van de speelplaats naar de in het plan voorziene locatie is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de effecten daarvan. Dat onderzoek is beperkt tot de akoestische dagperiode. De resultaten ervan zijn neergelegd in het rapport Speelplaats Basisschool De Muze van 31 januari 2003 (hierna: het rapport).
In hoofdstuk 8 van het rapport "effecten in woningenaantallen" is vermeld dat de verplaatsing van de speelplaats bij 31 van de 40 woningen gelegen aan de Dommer van Poldersveldtweg en binnen de invloedsfeer van de speelplaats tot een reductie heeft geleid en deze bij 18 woningen waarneembaar is. Bij 9 woningen is volgens het rapport sprake van een toename van de geluidbelasting tot 3 dB(A).
In het rapport is voorts vermeld dat een geluidscherm van 6 meter hoogte slechts een beperkte reductie van de geluidbelasting oplevert bij de woningen die door de verplaatsing van de speelplaats een hogere zodanige belasting ondervinden en dat de geluidbelasting bij slechts vier woningen zal verminderen ten opzichte van de situatie voor verplaatsing van de speelplaats. Een geluidscherm van 6 meter hoogte is volgens het rapport niet voldoende om een gemiddelde reductie van 10 dB(A) te realiseren. Daarbij is vermeld dat de kosten van een geluidscherm van 60 meter lengte en 6 meter hoogte ongeveer € 165.000,-- bedragen.
2.5.4. Op 9 juli 2003 heeft de gemeenteraad het gemeentebestuur verzocht af te zien van het oprichten van een geluidscherm en met de bewoners tot een ander en goedkoper plan te komen.
2.5.5. Volgens het deskundigenbericht is het verenigen van de functies wonen en speelplaats binnen een stedelijke omgeving, als de onderhavige en op een wijze, waarvan in dit geval sprake is, niet ongebruikelijk. De geluidhinder die het verenigen van beide functies met zich brengt, is volgens dat rapport verbonden aan het wonen in een stedelijke omgeving. Bovendien is, gelet op het beoordelingsniveau, als berekend in het onderzoek ter beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting, geen sprake van onduldbare geluidhinder vanwege het gebruik van de speelplaats. Daarbij is vermeld dat de berekende immissieniveau's representatief zijn. Evenmin is volgens het deskundigenbericht aannemelijk dat de te verwachten geluidbelasting door het plaatsen van geluidschermen kan worden teruggebracht tot een niveau, waarvan mag worden verwacht dat ter plaatse van de woonpercelen van appellanten geen geluidhinder meer kan worden ervaren. Dit heeft te maken met het karakter van het menselijk stemgeluid, aldus het deskundigenbericht.
2.5.6. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Woondoeleinden en Werken" bestemd voor wonen en werken in de vorm van lichte bedrijvigheid, als bedoeld in de in bijlage 1 bij de planvoorschriften opgenomen lijst van bedrijfstypen. De in bijlage 1 opgenomen lijst van toegestane bedrijfstypen is afgeleid van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure Bedrijven en Milieuzonering (hierna: de VNG-brochure) en bevat uitsluitend bedrijfstypen die tot milieucategorie 1 en 2 behoren. Volgens de VNG-brochure zou voor deze categorieën een indicatieve afstand tussen bedrijfspercelen en woningen van onderscheidenlijk 10 en 30 meter moeten worden aangehouden.
2.5.7. De afstand van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden en Werken" tot aan de dichtst bij gelegen woning bedraagt ongeveer 35 meter.
2.6. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen" bestemd voor groenvoorzieningen, met bijbehorende voorzieningen zoals paden, speelvoorzieningen, kunstzinnige objecten en waterpartijen.
Ingevolge het tweede lid mogen daarop uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke ten dienste staan van deze bestemming zoals afrasteringen, speelvoorzieningen en kunstzinnige objecten, worden opgericht.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Bij de uitspraak van 14 augustus 2002, in zaak no.
200003107/1heeft de Afdeling het desbetreffende besluit van verweerder, voor zover daarbij goedkeuring was verleend aan de plandelen die voorzien in de basisschool en de kinderopvang, niet vernietigd. Zij heeft dat besluit, voor zover daarbij goedkeuring was verleend aan het plandeel met de bestemming "Bijzondere doeleinden" ten zuid-oosten van het schoolgebouw, vernietigd en daaraan goedkeuring onthouden, omdat daarmee de aanleg, uitbreiding en verplaatsing van de speelplaats mogelijk was op het gehele terrein rondom de schoolgebouwen en niet was uitgesloten dat de verplaatsing van de speelplaats meer overlast zou doen ontstaan voor omwonenden dan voorheen.
In het plan, over de goedkeuring waarvan thans is beslist, is de ligging van de speelplaats strak begrensd vastgelegd door middel van de bestemming "Speelplaats" op de locatie die uit het overleg met onder meer omwonenden als het meest geschikt daarvoor naar voren was gekomen. Voorts heeft de raad akoestisch onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van de verplaatsing van de speelplaats voor de geluidbelasting ter hoogte van de woningen aan de Dommer van Poldersveldtweg. Hieruit volgt dat het betoog van appellanten dat niet met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling is besloten, faalt.
2.7.1. Gelet op het gebruik dat van de speelplaats wordt gemaakt, geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat verweerder heeft miskend dat het akoestisch onderzoek ten onrechte beperkt is tot de dagperiode. Er is geen grond voor het oordeel dat deze periode niet representatief kan worden geacht voor de beoordeling van de geluidbelasting op de omliggende woningen. Bovendien hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat mogelijke overlast van het gebruik van de speelplaats in het weekend en in de avonduren niet door het treffen van beheersmaatregelen als afsluiting van de speelplaats gedurende die perioden kan worden tegengegaan.
2.7.2. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen appellanten in beroep hebben aangevoerd geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de uitkomsten van het door de gemeente uitgevoerde akoestisch onderzoek en de bevindingen zoals neergelegd in het deskundigenbericht.
Gelet hierop, geeft het in beroep aangevoerde evenmin grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, ook zonder dat het plan de mogelijkheid biedt om geluidschermen op te richten, van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten geen sprake is. Dat in het kader van de zogenoemde samenwerkingsovereenkomst bij appellanten, naar gesteld, de verwachting is gewekt dat het plan in de mogelijkheid van de oprichting van geluidschermen zou voorzien, leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat dat stuk door een wethouder is ondertekend en het vaststellen van een bestemmingsplan een bevoegdheid is van de gemeenteraad, kan en mag de gemeenteraad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor het gebruik van gronden vast stellen.
2.7.3. Het in beroep aangevoerde geeft aldus geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid, op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Speelplaats" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt in strijd met het recht is voorbereid of genomen. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.7.4. Nu de afstand van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden en Werken" tot aan de dichtst bij gelegen woning ongeveer 35 meter bedraagt en binnen deze bestemming slechts de vestiging van bedrijven in de categorie 1 en 2 zijn toegelaten, waarvoor in de VNG-brochure tussen het bedrijfsperceel en woningen een indicatieve afstand van onderscheidenlijk 10 en 30 meter wordt aanbevolen, is niet aannemelijk gemaakt dat binnen deze bestemming diverse activiteiten toegestaan zijn die zodanig ernstige overlast kunnen veroorzaken, dat verweerder in verband daarmee daaraan goedkeuring had moeten onthouden.
2.7.5. Gezien het vorenstaande, geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden en Werken" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.7.6. Met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen", waarvoor in artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen, zoals paden, speelvoorzieningen, kunstzinnige objecten en waterpartijen, heeft de raad in zijn reactie naar aanleiding van het beroepschrift uiteengezet dat dit een standaardbepaling is die erop is gericht dat bij de inrichting van de openbare ruimte, daar waar deze bestemming geldt, de gebruikelijke voorzieningen kunnen worden aangebracht. Met deze bestemming wordt niet beoogd dat de speelplaats de Muze op deze plaats kan worden uitgebreid dan wel dat er een ander speelterrein van enige omvang kan worden gerealiseerd.
Gelet hierop wordt overwogen dat deze bestemming het niet mogelijk maakt dat ter plaatse een speelplaats ten dienste van de basisschool of van de buitenschoolse opvang kan worden gerealiseerd. Ook verder hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat deze bestemming een zodanig intensief gebruik van de betrokken gronden mogelijk maakt dat daarvan onaanvaardbare geluidsemissie te verwachten is.
Hieruit volgt dat het aangevoerde geen grond oplevert voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel, dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Neuwahl
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007