200607251/2.
Datum uitspraak: 9 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "BP Nederland B.V.", gevestigd te Amsterdam,
verzoekers,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 10 december 2003 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het bestemmingsplan "Gershwin" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 juli 2004, kenmerk 2003-53370, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft dit besluit bij uitspraak van 22 juni 2005, zaak no. 200406190/1, geheel vernietigd.
Bij besluit van 15 augustus 2006, kenmerk 2006-33940, heeft verweerder opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief van 2 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2006, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "BP Nederland B.V." (hierna: BP Nederland) bij brief van 5 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 1] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 5 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, heeft BP Nederland de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 december 2006, waar [verzoeker sub 1] in persoon, BP Nederland, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, mr. G.F. Kwekel, A.A. Zonderop en mr. M.J.M. Paaijmans, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.W.J. van der Steen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad van Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, drs. A.L. de Jong, werkzaam bij Oranjewoud, en mr. V.J. van den Broek, ing. C. Geldof, mr. H.W. Bartels en drs. G.J.C Goosen, allen ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Het plangebied maakt deel uit van het kerngebied van de Zuidas en wordt in het noorden begrensd door de Mahlerlaan, in het oosten door de Beethovenstraat, in het zuiden door de De Boelelaan en in het westen door de Buitenveldertselaan. Het plan voorziet globaal in 150.000 m² woonruimte, 45.000 m² kantoorruimte, 35.000 m² ruimte voor voorzieningen en in parkeergelegenheid met een gezamenlijke capaciteit van ongeveer 2.300 plaatsen.
2.4. In haar uitspraak van 22 juni 2005, zaak no. 200406190/1 (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling het eerste goedkeuringsbesluit vernietigd. Zij heeft daartoe overwogen dat verweerder op basis van de hem ten tijde van het nemen van het bestreden besluit ter beschikking staande gegevens niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat de grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit (uit 2001) in acht zijn genomen. De overige bezwaren van de appellanten in die procedure zijn buiten bespreking gebleven.
2.5. [verzoeker sub 1] richt zich met zijn verzoek tegen de goedkeuring van het plan, in het bijzonder de plandelen met de bestemmingen "Woningen c.a. (W1, W3 en W4)" en "Stedelijke functies (SF)". BP Nederland richt zich met haar verzoek op de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woningen c.a. (W4)" en de tussen deze plandelen gelegen plandelen. Verzoekers beogen onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
2.6. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft dit goedgekeurd. Voor zover het de gevolgen van de planontwikkeling voor de luchtkwaliteit betreft is hij van mening dat het plan in overeenstemming met artikel 7, derde lid, onder b, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) is vastgesteld.
2.7. Ter zitting is gesteld en niet weersproken dat voor de plandelen met de bestemming "Stedelijke functies (SF)" bouwvergunningen voor het bouwproject Amsterdam Symphonie zijn verleend en dat deze vergunningen onherroepelijk zijn. Schorsing van het bestreden besluit ten aanzien van deze gedeeltes van het plangebied zou niet leiden tot het door [verzoeker sub 1] gewenste resultaat, nu dit niet zou bewerkstelligen dat van de onherroepelijke bouwvergunningen geen gebruik zou mogen worden gemaakt. Dat verder voornemens bestaan voor de plandelen met deze bestemming nieuwe dan wel aanvullende bouwaanvragen in te dienen, is niet gebleken.
Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening voor zover het de goedkeuring betreft van de plandelen met de bestemming "Stedelijke functies (SF)". Het verzoek van [verzoeker sub 1] dient in zoverre te worden afgewezen.
2.8. Voor zover het de plandelen met de bestemmingen "Woningen c.a. (W1, W3 en W4)" betreft is, naar ter zitting is gebleken, niet uitgesloten dat op korte termijn bouwaanvragen zullen worden ingediend. Ook wordt de beslissing op één of meer bouwaanvragen op korte termijn verwacht. Gelet hierop is in zoverre sprake van een spoedeisend belang bij verzoekers en dient te worden onderzocht of er op grond van de aangevoerde bezwaren aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
2.9. [verzoeker sub 1] voert onder meer aan dat het plan in strijd is met het Blk 2005. Hij betwijfelt de juistheid en volledigheid van het door TNO Bouw en Ondergrond (hierna: TNO) verrichte luchtkwaliteitsonderzoek. Ter zitting heeft hij er onder meer op gewezen dat bij het onderzoek de in Amsterdam gemeten achtergrondconcentraties als invoergegevens zijn gebruikt en dat deze in aanzienlijke mate afwijken van de landelijke gegevens van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: het RIVM). De uitkomsten van het luchtkwaliteitsonderzoek worden in belangrijke mate door de invoergegevens beïnvloed, aldus [verzoeker sub 1].
2.10. Vast staat dat de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide en de vierentwintig-uurgemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) zowel in de autonome situatie als na verwezenlijking van het plan zullen worden overschreden.
Uit artikel 7, derde lid, van het Blk 2005 volgt dat een overschrijding van grenswaarden niet in de weg behoeft te staan aan de goedkeuring van het plan, indien de concentratie van de desbetreffende stof per saldo verbetert of gelijk blijft, dan wel indien bij een beperkte toename van concentratie van de desbetreffende stof de luchtkwaliteit verbetert door een met de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect.
Het Ingenieursbureau Amsterdam heeft het luchtkwaliteitsrapport "Luchtonderzoek Zuidas 2005", gedateerd december 2005, opgesteld. In dit rapport wordt verwezen naar het onderzoeksrapport "Onderzoek naar de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteitsmaatregelen in het Zuidasgebied, na realisatie van de Zuidas-flankprojecten" van TNO, gedateerd november 2005. In deze rapporten wordt geconcludeerd dat na planverwezenlijking, daarbij inbegrepen het treffen van maatregelen in de vorm van plaatsing van schermen langs de A10 ter hoogte van de kruisingen met de Beethovenstraat en de Europaboulevard, geen strijd zal bestaan met het Blk 2005.
Het door TNO verrichte luchtkwaliteitsonderzoek is onder meer gebaseerd op door de GGD Amsterdam gemeten achtergrondconcentraties. Deze concentraties wijken af van de achtergrondconcentraties die door het RIVM worden gemeten. Op het verschil tussen de waarden van de GGD Amsterdam en het RIVM is de Afdeling ingegaan in haar uitspraak van 20 december 2006 in zaak no. 200600103/1 (www.raadvanstate.nl) inzake het bestemmingsplan "Haarlemmerplein". Zij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"De Afdeling kan de juistheid van de feitelijke stellingen van appellant op basis van de beschikbare stukken niet afdoende beoordelen. Daarbij is van belang dat in het deskundigenbericht is vermeld, dat "op dit moment niet kan worden beoordeeld of de GGD-waarden (on)betrouwbaar zijn.". Daarvoor is meer uitgebreide evaluatie van de GGD-waarden nodig. Daarna zal blijken of de GGD-waarden een onderschatting, dan wel dat de RIVM-waarden een overschatting geven voor de betreffende locatie, aldus nog steeds het deskundigenbericht. De Afdeling is zonder bedoelde evaluatie of nader onderzoek niet in staat antwoord te geven op de vraag of de in het IBA-rapport gebruikte GGD-achtergrondconcentraties, naast de RIVM-achtergrondconcentraties, als voldoende representatief kunnen worden aangemerkt. De Afdeling is, mede gelet op het toepasselijke wettelijke kader, van oordeel dat het in eerste instantie aan verweerder is genoemde onduidelijkheden op te helderen. Het is thans aan verweerder om in een nader besluit op deugdelijke wijze te motiveren dat aan de eisen van het Blk 2005 wordt voldaan.".
De Voorzitter stelt vast dat verweerder nog geen nader besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Haarlemmerplein" heeft genomen. Nu de onzekerheid omtrent de vraag of de GGD-achtergrondconcentraties als voldoende representatief kunnen worden aangemerkt, nog niet is weggenomen, kan de Voorzitter reeds om deze reden in de thans voorliggende zaak niet tot een afdoende beoordeling komen. Gelet op de mogelijke onomkeerbare gevolgen bij inwerkingtreding van het plan komt het verzoek van [verzoeker sub 1] voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Woningen c.a. (W1, W3 en W4)" voor inwilliging in aanmerking. De Voorzitter ziet aanleiding het bestreden besluit voor zover dit ziet op deze plandelen en, gelet op de samenhang, de overige plandelen, behoudens de plandelen met de bestemming "Stedelijke functies (SF)", bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. De overige bezwaren van [verzoeker sub 1] behoeven geen bespreking.
2.11. Nu het besluit op grondslag van het verzoek van [verzoeker sub 1] gedeeltelijk wordt geschorst en ook het verzoek van BP Nederland betrekking heeft op plandelen met de bestemming "Woningen c.a. (W4)", behoeft het verzoek BP Nederland geen verdere bespreking en komt dit eveneens voor toewijzing in aanmerking.
2.12. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van verzoekers te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 15 augustus 2006, kenmerk 2006-33940, voor zover het betreft de goedkeuring van het plan behoudens de plandelen met de bestemming "Stedelijke functies (SF)";
II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] voor zover het betreft de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Stedelijke functies (SF)" af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 35,73 (zegge: vijfendertig euro en drieënzeventig cent); het dient door de provincie Noord-Holland aan [verzoeker sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij BP Nederland in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Holland aan BP Nederland onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [verzoeker sub 1] en € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) voor BP Nederland vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2007