ECLI:NL:RVS:2007:AZ6427

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603810/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding door college van burgemeester en wethouders van Veendam na verkeersbesluit

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Veendam op 6 november 2003 een verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen. Appellant, die van 1996 tot juli 2003 een onderneming dreef aan de Veenlustpassage 37 te Veendam, verzocht om schadevergoeding vanwege verminderde bereikbaarheid van zijn onderneming in de periode van mei 2000 tot oktober 2001. Dit was het gevolg van een verkeersbesluit van 15 februari 2000, waarbij een gedeelte van de Veenlustpassage voor alle verkeer werd afgesloten.

Het college verklaarde het bezwaar van appellant op 23 april 2004 ongegrond, waarna appellant in beroep ging bij de rechtbank Groningen. De rechtbank verklaarde op 10 april 2006 het beroep ongegrond, wat appellant deed besluiten om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 14 december 2006 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een andere advocaat en ambtenaren van de gemeente.

De Raad van State oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de omzetschade het gevolg was van het verkeersbesluit. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de bereikbaarheid van de winkel per auto was belemmerd, maar dat de inpandige montagehal via een omleidingsroute bereikbaar was. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 17 januari 2007.

Uitspraak

200603810/1.
Datum uitspraak: 17 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/602 van de rechtbank Groningen van 10 april 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Veendam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veendam (hierna: het college) een verzoek van appellant om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2006, verzonden op 12 april 2006, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P. Koerts, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, bijgestaan door K. Breiber en W. de Vries, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant dreef van 1996 tot juli 2003 aan de Veenlustpassage 37 te Veendam een onderneming onder de naam Automat Veendam. Hij heeft het college verzocht om vergoeding van schade vanwege verminderde bereikbaarheid in de periode van mei 2000 tot en met oktober 2001 als gevolg van een besluit van 15 februari 2000, waarbij het college, voor zover thans van belang, het gedeelte van de Veenlustpassage, gelegen tussen de Van Beresteijnstraat en het perceel Veenlustpassage 35, voor alle verkeer heeft afgesloten.
2.2.    Het besluit van 23 april 2004 heeft het college genomen op het desbetreffende advies van de commissie voor bezwaarschriften dat in gemeentelijke publicaties weliswaar staat dat de bouwactiviteiten circa een jaar duren, maar het besluit, anders dan appellant stelt, niet voor bepaalde tijd is genomen en appellant met de door hem overgelegde omzetcijfers van zevenentwintig Automat vestigingen in Nederland over de jaren 1998 tot en met 2002 niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde omzetschade het gevolg is van dat besluit.
2.3.    De rechtbank heeft overwogen dat het college zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellant met de overgelegde financiële gegevens, noch anderszins, aannemelijk heeft gemaakt dat de omzetschade het gevolg is van het genomen verkeersbesluit. De bereikbaarheid van de winkel per auto was als gevolg van dat besluit weliswaar belemmerd, maar de inpandige montagehal was via een omleidingsroute, voorzien van bewegwijzering, bereikbaar. Dat deze route, als gesteld, door geparkeerde auto's of vrachtwagens, dan wel afsluitingshekken die tot voorbij de ingang van de inpandige montagehal waren geplaatst, was geblokkeerd, is niet aan het verkeersbesluit toe te rekenen, aldus de rechtbank.
2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de vestiging van zijn onderneming als gevolg van de afsluiting door het verkeersbesluit onbereikbaar was geworden en dat die onbereikbaarheid versterkt werd door op de weg geplaatste containers, busjes en bouwmaterialen. Voorts heeft zij volgens hem aldus miskend dat, in tegenstelling tot publicaties dat de afsluiting in verband met de bouwactiviteiten tegenover het pand een jaar zou duren, deze in werkelijkheid van mei 2000 tot oktober 2001 heeft geduurd en het tot januari 2002 heeft geduurd, voordat de weg weer begaanbaar was.
2.4.1.    De rechtbank heeft met juistheid in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellant met het enkel overleggen van een overzicht van de omzet van zevenentwintig vestigingen van Automat niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gestelde schade in zijn vestiging gevolg is van het verkeersbesluit. Hetgeen appellant over de duur van de afsluiting en de omleidingsroute heeft aangevoerd, kan onder die omstandigheden niet tot een ander oordeel leiden.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. J.G. Treffers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Van Rheenen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007
385.