ECLI:NL:RVS:2007:AZ6415

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603118/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar door college van burgemeester en wethouders van Borsele

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 13 maart 2006 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borsele, dat op 7 januari 2005 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. Dit bezwaar was ingediend naar aanleiding van een brief van het college van 30 september 2004, waarin werd medegedeeld dat de brief van appellante van 4 december 2000 niet als beroepschrift zou worden doorgestuurd naar de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de brief van het college niet gericht was op rechtsgevolg en derhalve geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de brief niet vatbaar was voor bezwaar en beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 december 2006 ter zitting behandeld. Appellante werd vertegenwoordigd door vennoten A en B, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. A.I. Elling en ing. J.A.M. Koolen. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de brief van het college geen besluit was en dat het college het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 17 januari 2007.

Uitspraak

200603118/1.
Datum uitspraak: 17 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 05/142 van de rechtbank Middelburg van 13 maart 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Borsele.
1.    Procesverloop
Bij brief van 30 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Borsele (hierna: het college) appellante medegedeeld geen aanleiding te zien haar brief van 4 december 2000 ter behandeling als beroepschrift door te zenden aan de rechtbank Middelburg.
Bij besluit van 7 januari 2005 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2006, waar appellante vertegenwoordigd door [vennoot A] en [vennoot B] en het college vertegenwoordigd door mr. A.I. Elling en ing. J.A.M. Koolen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Anders dan appellante betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de brief van het college van 30 september 2004 niet is gericht op rechtsgevolg en geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De verplichting tot het doorzenden van een beroepschrift dat is ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan volgt rechtstreeks uit artikel 6:15, eerste lid, van de Awb. De brief van 30 september 2004 brengt geen wijziging in de wederzijdse rechten en plichten. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat de brief niet vatbaar is voor bezwaar en beroep en dat het college terecht het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.    Gelet op het vorengaande behoeft hetgeen appellante voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd geen bespreking.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk       w.g. Van Driel
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007
414