ECLI:NL:RVS:2007:AZ5488

Raad van State

Datum uitspraak
3 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603353/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • H.G. Lubberdink
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit korpschef over verzoek om gegevens inzake Vennenplein

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. Appellant had op 1 november 2005 een verzoek ingediend bij de korpschef van de politieregio Midden en West Brabant om gegevens over het 'Vennenplein' in de gemeente Woensdrecht. De korpschef meldde dat het Vennenplein niet bekend was en dat er geen meldingen waren over bekladdingen aan het Handekenskruid. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde beroep in tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de korpschef. De rechtbank Breda verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het fictieve besluit, waarbij de korpschef werd opgedragen binnen zes weken een beslissing te nemen op het bezwaarschrift.

Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zittingen op 11 september en 6 december 2006 werd appellant bijgestaan door mr. H. van Drunen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak opnieuw beoordeeld. Appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de korpschef bevoegd was om op het verzoek van appellant te beslissen, terwijl dit in feite de korpsbeheerder was. De Afdeling oordeelde dat de korpschef het besluit namens de korpsbeheerder had genomen, maar dat de korpsbeheerder alsnog op het bezwaar had beslist.

Daarnaast betoogde appellant dat de rechtbank niet had onderkend dat hij recht had op vergoeding van verletkosten en de kosten van rechtsbijstand. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank appellant ten onrechte geen vergoeding had toegekend voor deze kosten. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover het de kosten betreft, en de korpsbeheerder werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan appellant. De uitspraak van de rechtbank werd voor het overige bevestigd.

Uitspraak

200603353/1.
Datum uitspraak: 3 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/397 van de rechtbank Breda van 6 april 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de korpschef van de politieregio Midden en West Brabant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2005 heeft de korpschef van de politieregio Midden en West Brabant (hierna: de korpschef) appellant naar aanleiding van zijn verzoek om gegevens meegedeeld dat het "Vennenplein" in de gemeente Woensdrecht niet bekend is en dat geen meldingen bij de politie zijn vastgelegd over bekladdingen aan het Handekenskruid.
Bij uitspraak van 6 april 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het fictieve besluit vernietigd en de korpschef opgedragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op het bezwaarschrift te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij besluit van 4 mei 2006 heeft de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant (hierna: de korpsbeheerder) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Bij brief van 21 juni 2006 heeft de korpsbeheerder van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, is verschenen. De korpsbeheerder is niet verschenen.
Met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 6 december 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H. van Drunen, is verschenen. De korpsbeheerder is niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt allereerst dat de rechtbank niet heeft onderkend dat niet de korpschef, maar de korpsbeheerder bevoegd is om op verzoeken ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur te beslissen en beslissingen op bezwaar te nemen en derhalve ten onrechte heeft aangenomen dat het beroep was gericht tegen een beslissing van de korpschef.
2.1.1.    Gelet op artikel 2 van Mandaatbesluit korpsbeheerder - korpschef van de politieregio Midden en West Brabant was de korpschef bevoegd om namens de korpsbeheerder op het verzoek van appellant te beslissen. Het moet er voor worden gehouden dat de korpschef het besluit van 1 november 2005 namens de korpsbeheerder heeft genomen. Artikel 10:3, derde lid, van de Awb stond er aan in de weg dat de korpschef namens de korpsbeheerder ook op het bezwaar van appellant zou beslissen. In zoverre heeft de rechtbank ten onrechte de korpschef opgedragen te beslissen op het bezwaar. Dit kan appellant echter niet baten, nu het bevoegde bestuursorgaan, de korpsbeheerder, alsnog op het bezwaar heeft beslist.
2.2.    Voorts komt appellant op tegen het oordeel van de rechtbank dat de opgevoerde verletkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het verzoek hiertoe niet nader is gespecificeerd.
2.2.1.    Dit betoog slaagt. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt voor een partij of een belanghebbende in verband met gemaakte verletkosten een tarief vastgesteld dat afhankelijk van de omstandigheden ligt tussen € 4,54 en € 53,09 per uur. Vaststaat dat appellant om vergoeding van verletkosten heeft verzocht. Naar het oordeel van de Afdeling had de rechtbank appellant daarom een vergoeding hiervan moeten toekennen. Daarbij merkt de Afdeling op dat, naar niet in geschil is, appellant zijn verletkosten bij de rechtbank niet heeft gespecificeerd, zodat slechts plaats is voor vergoeding van het minimumtarief per uur.
2.3.    Appellant betoogt verder met juistheid dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de korpsbeheerder te veroordelen in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het verschijnen ter zitting.
2.4.    Het betoog van appellant dat de rechtbank het gewicht van de zaak ten onrechte als "zeer licht" heeft aangemerkt, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 juni 2001 in zaak no. 200003274/1 (JB 2001/194) is in gevallen als de onderhavige de wegingsfactor "zeer licht" (0,25) op zijn plaats. Het gaat immers uitsluitend om de vraag of de beslistermijn is overschreden, waarbij geen beoordeling door de rechter van het materiële geschil plaatsvindt. In dit geval heeft zo'n beoordeling ook niet plaatsgevonden. Anders dan appellant betoogt, maakt de omstandigheid dat de rechtbank appellant om haar moverende redenen heeft opgeroepen om in persoon ter zitting te verschijnen, dit niet anders.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank appellant geen vergoeding heeft toegekend van de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het verschijnen ter zitting en van de verletkosten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de korpsbeheerder alsnog in deze kosten veroordelen. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.6.     De korpsbeheerder heeft op 4 mei 2006 beslist op het bezwaar van appellant. Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank. Niet is gebleken dat dit beroep door de rechtbank aan de Afdeling is doorgezonden. Hoewel het besluit op bezwaar ingevolge artikel 6:19 van de Awb in hoger beroep aan de orde is, ziet de Afdeling in dit geval aanleiding de behandeling van het beroep tegen het besluit van 4 mei 2006 met toepassing van artikel 6:19, tweede lid, van de Awb aan de rechtbank te laten, nu de behandeling door haar van het beroep, naar ter zitting op 6 december 2006 is bevestigd, reeds in een gevorderd stadium is en appellant er de voorkeur aan geeft dat die behandeling wordt voortgezet.
2.7.    De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 april 2006, 06/397, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant te veroordelen in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het verschijnen ter zitting en in de verletkosten;
II.    veroordeelt de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 107,74 (zegge: honderdzeven euro en vierenzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 80,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de politieregio Midden en West Brabant aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.    veroordeelt de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1160,82 (zegge: duizend honderdzestig euro en tweeëntachtig cent), waarvan een gedeelte groot € 483,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de politieregio Midden en West Brabant aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de politieregio Midden en West Brabant aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Van der Smissen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2007
419.