ECLI:NL:RVS:2007:AZ5483

Raad van State

Datum uitspraak
3 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604079/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'De Tuinen' vastgesteld door gemeenteraad van Bleiswijk

Op 3 januari 2007 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'De Tuinen' in Bleiswijk. Dit bestemmingsplan werd op 6 oktober 2005 vastgesteld door de gemeenteraad van Bleiswijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van dit bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland werd aangevochten door twee appellanten, die zich verzetten tegen de bestemming 'Park' en de maximale bouwhoogte van het plandeel met de bestemming 'Uit te werken gebied voor wonen (UW)'. De appellanten voerden aan dat hun zienswijzen niet in overweging waren genomen en dat de ontsluiting van de nieuwe woonwijk onvoldoende was geregeld.

De Raad van State oordeelde dat de appellanten niet ontvankelijk waren in hun beroep tegen het plandeel met de bestemming 'Uit te werken gebied voor wonen (UW)', omdat zij geen zienswijze hadden ingediend bij de gemeenteraad. De Afdeling benadrukte dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeerde dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan rekening had gehouden met de ruimtelijke structuur van de woonkern en dat de parkzone een centrale rol speelde in de ontwikkeling van het gebied.

De beroepen van de appellanten werden ongegrond verklaard, en de Raad van State bevestigde de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten. De uitspraak benadrukt het belang van zienswijzen in het bestemmingsplanproces en de beoordelingsvrijheid van de gemeenteraad in het kader van de ruimtelijke ordening.

Uitspraak

200604079/1.
Datum uitspraak: 3 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1], wonend te Bleiswijk,
2.    [appellant sub 2] en anderen, wonend te Bleiswijk,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Bleiswijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 augustus 2005, het bestemmingsplan "De Tuinen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 april 2006, kenmerk DRM/ARW/05/10599A beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief van 22 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2006, en [appellant sub 2] en anderen bij brief van 26 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2006, beroep ingesteld. [appellante sub 1] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 24 juli 2006.
Bij brief van 1 september 2006 heeft verweerder medegedeeld dat de beroepschriften hem geen aanleiding geven tot het uitbrengen van een verweerschrift.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van [appellant sub 2] en anderen. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2006, waar [appellante sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. M.A. Jacobs, [appellanten sub 2], in de persoon van [appellant sub 2] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P. Schravendijk, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Bleiswijk, vertegenwoordigd door mr. J.L. Damen, ambtenaar van de gemeente, daar als partij gehoord.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid
2.2.    [appellanten sub 2] in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Uit te werken gebied voor wonen (UW)". In dat verband verzetten zij zich tegen de maximale bouwhoogte en voeren zij aan dat de ontsluiting van de nieuwe woonwijk onvoldoende is geregeld. Deze beroepsgrond gericht tegen het plandeel met de bestemming "Uit te werken gebied voor wonen (UW)" steunt niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest ter zake een zienswijze in te brengen. Met betrekking tot het door appellanten bestreden plandeel doet geen van deze omstandigheden zich voor.
Voor de beantwoording van de vraag of appellanten het recht toekomt beroep in te stellen, zijn genoemde wettelijke voorschriften bepalend. Wegens het ontbreken van zienswijzen met betrekking tot de bovenstaande beroepsgrond is het beroep van [appellanten sub 2] in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
Toetsingskader
2.3.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.4.    Het bestemmingsplan "De Tuinen" is het juridisch-planologisch kader voor de verdere ontwikkeling van het woongebied in de gemeente Bleiswijk. Hiervoor wordt een voormalig glastuinbouwgebied direct ten oosten van de dorpskern ontwikkeld als woningbouwlocatie. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Jan van der Heydenstraat aan de noordzijde, de Leeuwerikstraat en de Gruttostraat aan de zuidzijde, de Frederik Hendrikstraat aan de westzijde en de Edisonlaan aan de oostzijde.
Het standpunt van [appellanten sub 1 en sub 2]
2.5.    [appellanten sub 1 en sub 2] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Park" gelegen tussen de percelen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] te Bleiswijk.
Volgens [appellanten sub 2] voorziet het plan ten onrechte niet in een woonbestemming voor al hun percelen. Zij stellen dat hun al lang bestaande wens om te komen tot bebouwing van hun percelen ten onrechte niet is meegenomen bij de vaststelling van het plan. Bovendien is ten onrechte niet gemotiveerd waarom de desbetreffende bestemming juist aan hun percelen is toegekend. Volgens [appellante sub 1] voorziet het plan ten onrechte niet in een woonbestemming voor haar perceel, nader aangeduid als […]. Zij stelt in dit verband dat de bestemming "Park" zal leiden tot een aantasting van haar woongenot in de zin van verminderde privacy en (geluid)overlast en lichthinder.
Het standpunt van verweerder
2.6.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd.     Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkzone een centrale verbinding vormt tussen het dorp en het natuur- en recreatiegebied Bleiswijkse Zoom en de Rotte. Hiermee wordt aangesloten op de algemene structuurvisie Middengebied en het Masterplan Middengebied, aldus verweerder.
De vaststelling van de feiten
2.7.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1.    [appellanten sub 1 en sub 2] hebben percelen in eigendom, gelegen tussen de percelen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] te Bleiswijk. Het woonhuis van [appellante sub 1] bevindt zich op het perceel aan de [locatie 2], waaraan, in overeenstemming met het huidige gebruik van dit perceel, de bestemmingen "Woondoeleinden", "Erven" en "Tuinen" zijn toegekend. Het woonperceel van [appellante sub 1] heeft een totale omvang van 3295 m2, waarvan het grondoppervlak ten behoeve van het achtererf en de tuin 3018 m2 bedraagt. Op het in geding zijnde perceel […] van [appellante sub 1] bevindt zich een tennisbaan. De percelen van [appellanten sub 2] zijn onbebouwd.
In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied, tweede herziening" was aan de percelen van appellanten de bestemming "Glastuinbouw" toegekend.
2.7.2.    Aan de percelen van appellanten is in het bestemmingsplan de bestemming "Park" toegekend.
Ingevolge artikel 10 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Park" aangewezen gronden bestemd voor:
a.    beplantingen;
b.    ten minste 14.360 m2 open water en de daarvoor noodzakelijke     voorzieningen, zoals bruggen en duikers;
c.    speelvoorzieningen;
alsmede voor:
d.    voet- en fietspaden en bruggen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
2.7.3.    De gemeenteraad van Bleiswijk heeft in 2000 de structuurvisie "Structuurvisie 2000-2010 Middengebied Bleiswijk" (hierna: de structuurvisie) vastgesteld. In deze structuurvisie zijn de hoofdlijnen van de ontwikkeling van "De Tuinen" neergelegd.
Volgens de structuurvisie dient de ontwikkeling van "De Tuinen" aangegrepen te worden om de ruimtelijke structuur van de gehele woonkern Bleiswijk duurzaam te verbeteren. Hierbij wordt een integrale ontwikkeling voorgestaan die past binnen een strategie van het stimuleren van een duurzaam en flexibel ruimtelijk raamwerk op het niveau van de gehele gemeente.
Binnen dit raamwerk neemt een groene open ruimte een centrale positie in. Deze open ruimte is te beschouwen als een uitbreiding van het centrum en kan dienen als een verbinding tussen het dorp en de Bleiswijkse Zoom. De open ruimte werkt kwaliteitsverhogend bij de ontwikkeling van de woningbouwlocatie en kan dienen als waterberging. Er wordt een grotere integratie voorgesteld van het woongebied met de openbare groenstructuur: Bleiswijk aan de Rotte. Gepleit wordt voor het versterken al dan niet introduceren van groene dwarsverbindingen van het dorp naar de Rotte. Hierop aansluitend is de aanpassing en het toekomstige beheer van de waterstructuur een belangrijk aspect in de ontwikkeling van "De Tuinen".
2.7.4.    Bij besluit van 5 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Bleiswijk voor een gedeelte van "De Tuinen" het Masterplan Middengebied (hierna: het Masterplan) vastgesteld. Het Masterplan geeft uitleg over de stedenbouwkundige opbouw van het nieuwe woongebied. In dit Masterplan zijn richtlijnen voor de ligging en de profielen van de belangrijkste nieuwe openbare ruimten vastgelegd en is een beeldkwaliteitplan opgenomen.
Volgens het Masterplan wordt de bijzondere positie die de parkzone in "De Tuinen" inneemt benadrukt door de watergangen die de parkzone aan de noord- en zuidzijde los leggen van de bebouwing. Aan de noordzijde wordt de parkzone aangevuld met een viertal 'parkvilla complexen', die rank en slank zullen worden vormgegeven als objecten in het groen. Bij de vormgeving en situering is de transparantheid van groot belang. Tussen de gebouwen dient doorzicht op de parkzone aanwezig te zijn. Midden door de parkzone wordt in oost-westrichting een wandelroute aangelegd en langs de zuidzijde van het park een fietsroute.
Het oordeel van de Afdeling
2.8.    Voor zover [appellanten sub 2] stellen dat het plan ten onrechte niet voorziet in een woonbestemming voor hun percelen, overweegt de Afdeling dat aan de percelen van appellanten evenmin in het vorige bestemmingsplan een woonbestemming was toegekend.
De gemeenteraad komt de vrijheid toe bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die hij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Dit uitgangspunt brengt met zich dat verweerder bij de goedkeuring van het voorliggende plan gehouden is te beoordelen of de keuze van de gemeenteraad om het onderhavige plandeel als "Park" te bestemmen uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan worden aanvaard. In dat verband heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gemeenteraad bij zijn keuze heeft betrokken dat, zoals reeds in de structuurvisie en het Masterplan is neergelegd, de ruimtelijke structuur van de gehele woonkern Bleiswijk duurzaam verbeterd dient te worden, waarbij een groene open ruimte een centrale positie inneemt. De bijzondere positie die de parkzone inneemt, wordt tevens benadrukt door de voorziene watergangen die de parkzone aan de noord- en zuidzijde los leggen van de bebouwing. In dit kader wordt dan ook een grotere integratie voorgesteld van het woongebied met de openbare groenstructuur in de vorm van groene dwarsverbindingen van het dorp naar de Rotte.
Dat er een andere bestemming, in dit geval een woonbestemming, mogelijk is voor dit plandeel brengt niet met zich dat de thans gekozen bestemming niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat de gemeenteraad van plan is de gronden in minnelijk overleg te verwerven. Indien dit niet mogelijk blijkt, zal het middel van onteigening worden ingezet. Met het voorgaande is in de planexploitatie rekening gehouden.
Ten aanzien van het argument dat de belangen van appellanten ten onrechte niet zijn meegenomen bij de beoordeling, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overweging zijn betrokken. In hetgeen appellanten op dit punt hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd.
2.9.    Wat betreft het perceel van [appellante sub 1] wijst de Afdeling in de eerste plaats op hetgeen hiervoor is overwogen over de keuze van de gemeenteraad om het plandeel de bestemming "Park" toe te kennen.
Op het perceel bevindt zich een tennisbaan. Ten gevolge van de in het plan voorziene bestemming is het huidige gebruik van het perceel thans onder het overgangsrecht gebracht. Verweerder heeft hiermee in redelijkheid kunnen instemmen, nu de gemeenteraad heeft aangegeven dat het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. In dat verband is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de gemeenteraad van plan is de gronden in minnelijk overleg te verwerven. Indien dit niet mogelijk blijkt, zal het middel van onteigening worden ingezet. Hiermee is in de planexploitatie rekening gehouden. Dat er, zoals ter zitting is gebleken, thans onderhandelingen gaande zijn tussen appellante en het college van burgemeester en wethouders over de mogelijkheid dat appellante het perceel toch kan behouden, maakt het vorenstaande niet anders. In dat verband is van de zijde van de gemeenteraad ter zitting gesteld dat de uitkomst van die onderhandelingen ongewis is, en dat er thans van moet worden uitgegaan dat, indien nodig om tot realisering van de bestemming te komen, de gemeenteraad bereid is tot onteigening.
Met appellante stelt de Afdeling vast dat de planregeling ter plaatse van haar perceel uiteenlopende gebruiksmogelijkheden toelaat, die afwijken van het thans toegelaten gebruik. Dat van die gebruiksmogelijkheden een beperking van het woongenot, in de vorm van verminderde privacy en enige toename van geluid en licht, kan worden ondervonden, kan niet op voorhand geheel worden uitgesloten. Verweerder heeft zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het grondoppervlak van het achtererf en de tuin van appellante voldoende omvang heeft om een bufferwerking te kunnen vervullen tussen de openbare ruimte en de woning van appellante. Bovendien is ter zitting gebleken dat bij de inrichting van het park rekening zal worden gehouden met de functies van de omliggende gronden. Verweerder heeft dan ook geen overwegende betekenis hoeven toekennen aan de omstandigheid dat het plan enige beperking van het woongenot kan opleveren.
2.9.1.    Verweerder heeft bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij de ontwikkeling van de ruimtelijke structuur van de woonkern, waarbij de parkzone een centrale positie inneemt, dan aan de belangen van appellanten die hierdoor worden getroffen. Hij heeft hierbij in aanmerking kunnen nemen dat het maatschappelijk belang dat aan de voorgenomen ontwikkeling ten grondslag ligt dusdanig groot is, dat de individuele belangen van appellanten hier niet tegenop wegen.
2.9.2.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellanten sub 1 en sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
De beroepen, voor zover ontvankelijk, zijn ongegrond.
Proceskosten
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van [appellanten sub 2], voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Uit te werken gebied voor wonen (UW)" niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het beroep van [appellante sub 1] geheel en het beroep van [appellanten sub 2] voor het overige, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2007
357-522.