ECLI:NL:RVS:2006:AZ5990
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- T.M.A. Claessens
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake asielaanvraag van een bekeerde Jehova's Getuige uit Afghanistan
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Leeuwarden, die een asielaanvraag van een vreemdeling heeft goedgekeurd. De vreemdeling, die zich tot de Jehova's Getuigen heeft bekeerd, stelde dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, omdat afvalligheid in Afghanistan kan leiden tot de doodstraf. De rechtbank had geoordeeld dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk gevaar liep, en de minister had het besluit om de aanvraag af te wijzen gehandhaafd.
De Raad van State oordeelt dat de minister zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als bekeerde moslim bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt. De Raad verwijst naar jurisprudentie van het EHRM, waarin wordt gesteld dat er specifieke individuele kenmerken moeten zijn die een verhoogd risico op schending van artikel 3 EVRM aantonen. De enkele mogelijkheid van schending is onvoldoende. De Raad concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van de vreemdeling en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich niet zonder nader onderzoek op zijn standpunt kon stellen.
De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van individuele omstandigheden in asielzaken en de noodzaak voor de minister om deze zorgvuldig te onderzoeken.