ECLI:NL:RVS:2006:AZ5982
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins de Vin
- J.J. Schuurman
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep tegen uitzetting van asielzoeker
In deze zaak heeft de Raad van State op 13 december 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De verzoeker, die een asielaanvraag had ingediend, was in afwachting van de behandeling van zijn hoger beroep en wilde voorkomen dat hij tijdens deze procedure zou worden uitgezet. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, dat op 30 maart 2005 was genomen, waarin de aanvraag van de verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werd afgewezen. De rechtbank 's Gravenhage had op 31 juli 2006 het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep aantekende bij de Raad van State.
De Raad van State overwoog dat de enkele omstandigheid dat het besluit van 30 maart 2005 voor uitvoering vatbaar was, niet volstond om een spoedeisend belang aan te nemen zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. De verzoeker had aangevoerd dat hem was meegedeeld dat hij waarschijnlijk op korte termijn ongewenst zou worden verklaard, maar de Raad van State oordeelde dat er op dat moment geen sprake was van een daartoe strekkende beschikking. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond moest worden afgewezen.
De beslissing werd genomen door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, M.G.J. Parkins de Vin, in aanwezigheid van J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat. De uitspraak werd openbaar gedaan op dezelfde datum, 13 december 2006.