ECLI:NL:RVS:2006:AZ5980
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- T.M.A. Claessens
- R. van der Spoel
- A.A. Snijders
- Rechtspraak.nl
Medische noodsituatie en verblijfsvergunning in het vreemdelingenrecht
In deze zaak, behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gaat het om een hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, die op 7 juli 2006 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De vreemdeling had zijn aanvraag afgewezen gezien de medische noodsituatie die zou ontstaan door het uitblijven van medicatie voor zijn HIV-infectie. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat de vreemdeling in zijn land van herkomst de benodigde medicatie kon verkrijgen.
De Raad van State oordeelde dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat de vreemdeling niet op korte termijn in een medische noodsituatie zou komen te verkeren, op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 26 oktober 2006. Dit advies stelde dat er op (middel)lange termijn een medische noodsituatie te verwachten was, maar niet op korte termijn. De minister had daarom geen aanleiding om de aanvraag van de vreemdeling te honoreren.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing werd genomen in naam der Koningin en werd uitgesproken op 15 december 2006. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.